ECLI:NL:RBDHA:2024:11026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
09-015825-24, 09-052049-23 en 10-335140-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor verkrachting en diefstal met geweld

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige feiten, waaronder verkrachting en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 2006, was ten tijde van de verkrachting meerderjarig, maar minderjarig tijdens de andere feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 275 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de PIJ-maatregel, die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schadevergoedingen voor de minderjarige slachtoffers op rekeningen met BEM-clausule moeten worden gestort, ter bescherming van hun belangen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, evenals het recidiverisico en de noodzaak van behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-015825-24, 09-052049-23 (ttz. gev.) en 10-335140-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Justitieel Complex [locatie] te [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 4 juli 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N.C. Neelis en de raadsman van de verdachte is mr. J. Vermaat. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verdacht van vijf feiten, verdeeld over drie dagvaardingen, te weten 1) verkrachting, 2) diefstal met geweld in vereniging (straatroof), 3) diefstal met geweld in vereniging (straatroof), 4) voorhanden hebben van een busje pepperspray, 5) diefstal met geweld in vereniging (straatroof). Ten tijde van het plegen van het eerste feit was de verdachte meerderjarig en ten tijde van het plegen van de overige feiten was de verdachte minderjarig.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Voor de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.4
Vrijspraak feit 3 (
dagvaarding II, feit 2)
Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat [naam 1] ten tijde van het instappen in de tram meteen werd aangevallen door een persoon vanuit de tram. Vervolgens werd [naam 1] door twee jongens, naar later bleek verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , geschopt en geslagen. De verdachte en medeverdachte volgden [naam 1] de tram in en weer uit bij de halte Willem Dreeslaan. [naam 1] rende weg en werd achtervolgd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam 1] boos op hem was, omdat hij eerder drugs had gekocht van [naam 1] en daarvoor niet had betaald; dat hij [naam 1] op die 18e januari toevallig tegenkwam en dat hij [naam 1] toen heeft geschopt en geslagen. De verdachte heeft ontkend dat hij daarbij spullen heeft gestolen van [naam 1] , zoals [naam 1] heeft verklaard. Bij de verdachte en de medeverdachte is geen telefoon of geld aangetroffen van [naam 1] en over de bij de verdachte in de woning aangetroffen handschoenen heeft de verdachte verklaard dat die van hem waren. Nu de rechtbank geen steunbewijs in het dossier heeft aangetroffen dat de onder de verdachte aangetroffen handschoenen toebehoren aan [naam 1] en evenmin dat de andere goederen bij de verdachte in bezit zijn (geweest), kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is geweest van het beroven van [naam 1] .
Nu de verdachte niet wordt verweten dat hij [naam 1] heeft mishandeld (hetgeen voor de rechtbank wel vaststaat), is de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
Feit 1(dagvaarding I)
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en heeft daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen [1] :
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting;
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, opgemaakt op 12 januari 2024 (p. 22-25);
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 15 januari 2024 (p. 26-38);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 januari 2024 (p. 73-82).
Feiten 2 en 4(dagvaarding II – feiten 1 en 3)
De rechtbank zal voor deze feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en heeft daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen [2] :
Feit 2
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting;
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 18 januari 2023 (p. 184-186);
Het proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgemaakt op 18 januari 2023 (p.191-200);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 maart 2023 (p. 325-333);
Het proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgemaakt op 19 januari (p. 201-205).
Feit 4
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting;
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 maart 2023 (p. 266-267);
Het proces-verbaal, opgemaakt op 7 maart 2023 (p. 339-340).
Feit 5(dagvaarding III)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2022400583, van de politie eenheid Rotterdam, district Rijnmond Zuid-West, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 46).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 23 december 2022, voor zover inhoudende (p. 8):
Op vrijdag 23 december 2022, omstreeks 19:00 uur was ik aan het chillen bij de Vlotbrug bushalte. Deze is ter hoogte van de Dennenspanner te Hellevoetsluis. Ik was daar met twee jongens. Eén van de die jongens heet [verdachte] . Wij waren daar gewoon Snaps aan het maken en [verdachte] en de andere jongen waren met mij aan het dollen. Zij waren ook aan mijn jas aan het voelen alsof ze iets zochten ofzo. Op dat moment had ik mijn telefoon nog want ik heb toen ook mensen geappt. Op een gegeven moment liepen die [verdachte] en zijn vriend weg richting het huis van die [verdachte] . Ik voelde aan mijn rechter jaszak en kwam tot de conclusie dat mijn telefoon weg was. De telefoon die van mij gestolen is, is een zwarte Iphone XR. Ik had op dat moment het vermoeden dat [verdachte] of die vriend mijn telefoon uit mijn jaszak had gestolen. Er was ook verder niemand in de buurt van mij geweest. Ik ben toen achter [verdachte] en die andere jongen aangerend. Toen ik bij ze was zei ik dat ze mijn telefoon terug moesten geven. Zij reageerden allebei dat zij mijn telefoon niet hadden. Ik bleef om mijn telefoon vragen en [verdachte] werd boos en schreeuwde tegen mij dat hij mijn telefoon niet had en sloeg mij vervolgens met zijn rechter vuist op mijn linker wang. Hierdoor heb ik een pijnlijke dikke wang.
2. Het proces-verbaal fotobijlage, opgemaakt op 23 december 2022, voor zover inhoudende (p. 11):
Op foto 1 is een dikke rode linkerwang van het slachtoffer zichtbaar.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH4R023007, onderzoek Alhena, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 422).
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 351-353):
Bij de doorzoeking op het woonadres van de verdachte [medeverdachte] werden meerdere telefoons van verschillende merken aangetroffen. Het adres waar de verdachte [medeverdachte] woonachtig was betrof [adres 2] te [plaats] . De IMEI-nummers van deze telefoons werden achterhaald en werden gecontroleerd op merk en types. Na onderzoek bleek er een IMEI-nummer gekoppeld te zijn aan een iPhone XR. Dit bleek het IMEI nummer [IMEI nummer] .
Aangeefster [naam 3] zei dat zij:- een iPhone XR had;- die zwart van kleur was;- dat zij een doorzichtig hoesje om haar telefoon had zitten die wat bruin verkleurd was;- dat het hoesje dat eromheen zat eigenlijk een hoesje betrof voor een iPhone 11 waardoor het gat rondom de camera wat groter was.
Deze herkenningspunten bleken volledig overeen te komen met de iPhone XR die in beslag was genomen. Het IMEI-nummer dat werd aangetroffen op het doosje van haar iPhone XR bleek te zijn: [IMEI nummer] . Na onderzoek bleken de IMEI-nummers overeen te komen. Te zien is dat het type iPhone overeen komt met die van de aangeefster.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 februari 2023 voor zover inhoudende (p. 153):
Het verblijfsadres van [medeverdachte] werd wel doorzocht. De slaapkamer werd op dinsdag 28 februari 2023 om 06:48 uur binnengetreden door het onderzoeksteam.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 juli 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij wat is er die dag gebeurd. We waren daar met zijn drieën, het was gewoon rustig. Ik ben weggegaan en toen kwam ze achter me aan, waar is mijn telefoon.
3.6
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De raadsman heeft partiele vrijspraak bepleit voor het slaan van de arm om de keel en voor het zeggen dat hij, verdachte, mensen heeft doodgemaakt. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster. Aangeefster heeft tegenover de politie gedetailleerde verklaringen afgelegd. Haar verklaringen worden grotendeels ondersteund door de geluidsopname. Dat versterkt de betrouwbaarheid. Dat op die geluidsopname niet te horen is dat de verdachte zou hebben gezegd “ik heb mensen dood gemaakt omdat zij begonnen te schreeuwen, ik ben eerder bij de politie geweest” dan wel dat de verdachte zijn arm om de nek van aangeefster heeft gelegd, maakt dit niet anders. De rechtbank gebruikt dan ook de gehele verklaring van aangeefster voor het bewijs en acht voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
Feit 2
De raadsman heeft opgemerkt dat de verdachte heeft ontkend te hebben gestoken en dat de verdachte ook geen opzet op die specifieke geweldpleging heeft gehad. Bij die beroving is door zowel de verdachte als de medeverdachte geweld gebruikt. In de tijd dat de verdachte bij hem was, is op hem ingestoken, waarbij zijn jas werd vernield en hij een steekwond in zijn schouder opliep. Zowel de verdachte als de medeverdachte had een mes bij zich en zij zijn gedurende de gehele beroving samen geweest. Uit dit alles volgt dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk het plan om [naam 2] te beroven ten uitvoer hebben gebracht. Wie [naam 2] daarbij heeft gestoken, de verdachte en/of de medeverdachte, is onder deze omstandigheden niet van belang.
Feit 5
De verklaring van [naam 3] wordt op twee verschillende onderdelen ondersteund.
Zij heeft verklaard dat de verdachte haar een klap in haar gezicht heeft gegeven en een verbalisant heeft verklaard dat er een rode plek op haar wang zichtbaar was. Tevens is de telefoon van [naam 3] aangetroffen in de kamer van de medeverdachte. De rechtbank is dan ook, in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is. De rechtbank is eveneens van oordeel dat dit bewijs overtuigend is. Immers blijkt uit het dossier niet dat [naam 3] redenen had om te liegen en tevens is niet aannemelijk geworden dat haar telefoon op een andere manier dan door diefstal in de kamer van de medeverdachte terecht zou zijn gekomen. Dat er sprake is geweest van medeplegen leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat de verdachte en de medeverdachte samen zijn vertrokken, dat de verdachte degene is geweest die het geweld heeft toegepast om de vlucht mogelijk te maken en dat de medeverdachte de buit in zijn bezit had.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I 09-015825-24(feit 1)
hij op 11 januari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam 4] door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten het:
- meermalen voorbij gaan aan verbale en non verbale uitingen van verzet van die [naam 4] ,
- trekken aan die [naam 4] ,
- zijn, verdachtes, arm om de keel slaan/houden van die [naam 4] ,
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [naam 4] te houden,
- tegen die [naam 4] zeggen: "ik heb mensen dood gemaakt omdat zij begonnen te schreeuwen, ik ben eerder bij de politie geweest", en
- tegen die [naam 4] zeggen dat hij haar dood zou maken,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 4] , te weten het:
- brengen/duwen/houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [naam 4] en
- betasten van de billen en borsten van die [naam 4] ;
Dagvaarding II 09-052049-23(feiten 2 en 4)
1
hij op 18 januari 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, een tas (Louis Vuitton), die geheel aan [naam 2] , toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 2] meermalen tegen het lichaam te slaan en met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de schouder te steken;
3
hij op 28 februari 2023 te Zoetermeer een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray/traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III 10-335140-22(feit 5)
hij op 23 december 2022 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander, een iPhone, die geheel aan [naam 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
de telefoon van die [naam 3] weg te nemen en vervolgens met zijn vuist op de wang van die [naam 3] te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 281 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden, de voorwaarden zoals geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Hij heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarvan één keer met fors geweld waarbij het jonge slachtoffer een steekverwonding opliep. Daarnaast heeft de verdachte zich, terwijl hij in een schorsing liep voor die straatroof, schuldig gemaakt aan verkrachting.
Het behoeft geen betoog dat de (psychische) gevolgen voor slachtoffers van dergelijke gewelddadige feiten ernstig en langdurig zijn. Dat dit voor deze slachtoffers ook geldt is duidelijk naar voren gebracht door hun advocaten. De verdachte heeft zich alle keren slechts laten leiden door zijn eigen behoeften en heeft, ten tijde van het plegen van de feiten, op geen enkele manier stil gestaan bij de gevoelens en de behoeften van zijn slachtoffers. Zelfs de gevoelens van het slachtoffer van de verkrachting, die hem huilend smeekte om haar te laten gaan, heeft hij volledig genegeerd. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 april 2024, waaruit blijkt dat hij eerder voor een vermogensdelict (schuldheling) is veroordeeld. Dit zal de rechtbank in het nadeel van de verdachte meewegen. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de NIFP-rapportages, de rapportages van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering en van de mondelinge toelichting die de jeugdreclasseringswerker ter zitting heeft gegeven. Kort samengevat volgt uit die rapportages dat de verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis, een oppositioneel opstandige stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Het recidiverisico wordt, zeker zonder behandeling en begeleiding, hoog ingeschat.
Toerekeningsvatbaarheid
De deskundigen hebben geconcludeerd dat, gezien de ontkennende houding van de verdachte, niet kon worden aangetoond, maar ook niet kon worden uitgesloten of en in welke mate de benoemde forensisch relevante functiestoornissen van invloed zijn geweest op zijn gedrag en hoe alle elementen zich tot elkaar hebben verhouden. Dat de verdachte ter zitting een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat vastgesteld kan worden dat de bewezen verklaarde feiten verminderd aan de verdachte zouden moeten worden toegerekend. Voor die conclusie zijn, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten in de adviezen van de daartoe opgeleide deskundigen te vinden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de bewezen verklaarde feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet redenen om het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren voor het feit dat hij pleegde toen hij de leeftijd van 18 jaren reeds had bereikt. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de persoonlijkheid van de verdachte nog niet is uitgerijpt, dat er sprake is van een achterlopende sociaal-emotionele ontwikkeling en dat de verdachte gebaat is bij een pedagogische aanpak.
StrafGezien de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan jeugddetentie. Rekening houdende met vergelijkbare zaken en met de LOVS-oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 275 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals vermeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan.
De bewezen verklaarde feiten betreffen onder meer misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de psycholoog en de psychiater naar voren hebben gebracht, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Omdat sprake is van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, kan die maatregel, gelet op het bepaalde in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering, ook telkens voor de duur van twee jaren worden verlengd.
De verdachte heeft niet eerder een behandeling ondergaan en de deskundigen hebben geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Gelet op de hardnekkige problematiek, het hoge recidiverisico, het zelfbepalende gedrag en de verwachte behandelduur zou volgens de deskundigen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ook passend zijn. Nu de verdachte bereid is om poliklinisch behandeld te worden en een hoge mate van externe structuur en toezicht accepteert, adviseren zij echter een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het beoogde doel dat de verdachte langdurige behandeling ondergaat, niet kan worden bereikt met een voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Uit de rapportages volgt dat het recidiverisico bij de verdachte alleen kan worden ingeperkt door het ondergaan van een geschikte behandeling en het krijgen van de juiste begeleiding. Als tijdens de proeftijd de behandeling van de verdachte (verwijtbaar) onvoldoende van de grond komt of als blijkt dat hij toch in aanraking komt met justitie en politie, dan wacht hem de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel waarin hij (alsnog) behandeling moet ondergaan en op de juiste manier zal worden begeleid.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd en stelt de proeftijd daarbij vast op twee jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar verklaren. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Zonder behandeling bestaat gevaar op herhaling daarvan.
De rechtbank wijkt hiermee af van het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:788). De rechtbank ziet namelijk in de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en in het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten om wel over te gaan tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden.
De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar de wettekst van de artikelen 77x lid 2, 77z en 77za van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast naar de kamerstukken 32 319, nr. 3. Daaruit volgt dat het doel van het dadelijk uitvoerbaar verklaren is om te voorkomen dat een veroordeelde door het instellen van hoger beroep zich aan het toezicht van justitie onttrekt. De rechtbank vindt dat dit doel evenzo goed - zo niet des te meer – bestaat bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet met zoveel woorden is genoemd in deze kamerstukken betekent niet zonder meer dat bedoeld is om deze uit te sluiten van de mogelijkheid uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zeker niet als deze kamerstukken worden bezien in het licht van de nota van wijziging (kamerstukken 33 498, nr. 7), waarin wordt beoogd de gedragsbeïnvloedende maatregel meer in lijn te brengen met de regeling die is neergelegd in 77za van het Wetboek van Strafrecht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [naam 4] (
feit 1)
[naam 5] , bijgestaan door mr. S. Epema, heeft zich namens [naam 4] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 7.500,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om als uitgangspunt het bedrag genoemd in categorie 3 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven te nemen en dat bedrag te matigen, gelet op de leeftijd en draagkracht van de verdachte.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding merkt de rechtbank op dat recht bestaat op vergoeding van immateriële schade bij een aantasting in de persoon (artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [naam 4] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Aangezien de hoogte van het gevorderde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank de vordering toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 januari 2024, de dag waarop de schade is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam 4] .
De leeftijd van de verdachte en zijn draagkracht geven geen aanleiding tot matiging van de betalingsverplichting, maar wel om te bepalen dat geen gijzeling zal worden toegepast, zoals gebruikelijk is in het jeugdstrafrecht.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding en rente daarover zullen worden gestort op een ten behoeve van [naam 4] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen beschikken tot het moment waarop [naam 4] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [naam 2] (
feit 2)
[naam 6] , bijgestaan door mr. I. Baggerman-Scherpenisse, heeft zich namens [naam 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 1.828,98 gevorderd en ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betwist dat er sprake is van merkkleding (jas) en acht de materiële schade op dat punt onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de immateriële schade moet worden gematigd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde feit.
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van de geleden materiële schade zal worden toegewezen. Het staat immers vast dat de verdachte tezamen met de medeverdachte het bewezen verklaarde strafbare feit heeft begaan en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. Uit het dossier volgt dat de Dior jas van [naam 2] onherstelbaar is beschadigd. Uit het dossier volgt op generlei wijze dat er aanleiding is om aan te nemen dat de jas van [naam 2] niet van Dior afkomstig zou zijn, het gepleegde strafbare feit is juist eerder een aanwijzing dat de jas geen namaakjas betrof. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering op dit punt voldoende is onderbouwd. De overige verzochte materiële schade is niet door de verdediging betwist.
Voor wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het verzochte bedrag in overeenstemming is met de bedragen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding in de leeftijd van de verdachte of zijn draagkracht om dit bedrag te matigen.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding volledig (hoofdelijk) toewijzen. Verder zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 januari 2023 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte hoofdelijk dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.328,98-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam 2] .
De rechtbank zal voorts bepalen dat geen gijzeling zal worden toegepast.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen immateriële schadevergoeding en rente daarover zullen worden gestort op de ten behoeve van [naam 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2008) geopende spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule ( [rekeningnummer] ). Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen beschikken tot het moment waarop [naam 2] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadevergoeding niet op de rekening met de BEM-clausule dient te worden gestort aangezien dit een vergoeding van kosten betreft die reeds zijn gemaakt, althans is bedoeld om de vernielde kleding te kunnen vervangen.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [naam 1] (
feit 3)
[naam 7] heeft zich namens [naam 1] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft vergoeding gevorderd voor materiële schade van € 189,99 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 3, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten zullen dragen die zij in verband met die vordering hebben moeten maken.

8.Het inbeslaggenomen voorwerp

De officier van justitie en de raadsman hebben geen standpunt ingenomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp. Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechthebbende van het in beslag genomen voorwerp.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 242 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding II (09-052049-23) onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding I (09-015825-24), het in dagvaarding II (09-052059-23) onder feit 1 en feit 3 en het in dagvaarding III (10-335140-22) ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
dagvaarding I (09-015825-24)
verkrachting;
dagvaarding II (09-052049-23)
ten aanzien van feit 1:diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
dagvaarding III (10-335140-22)
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
275 DAGEN
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 4] (geboortedatum [geboortedatum 2] 2008), zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich niet bevindt in het verboden gebied (zie bijlage II), waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht met een maximum van zes maanden;
4. op vooraf, door de jeugdreclassering, vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht met een maximum van zes maanden;
5. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van E25 Zorg en Welzijn of een soortgelijke instelling te bepalen door de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling;
6. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van de jongerencoach van E25 Zorg en Welzijn of een soortgelijke instantie, te bepalen door de jeugdreclassering en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
7. gedurende de proeftijd, of voor zolang nodig is om de opleiding te voltooien, de opleiding ‘handel’ niveau 2 op het Lentiz MBO LIFE college volgt, tenzij de jeugdreclassering anders beslist;
8. gedurende de proeftijd, indien het nog niet mogelijk is om te starten met de opleiding ‘handel’ of na afronding daarvan, zich inspant voor het hebben en behouden van een zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft opdracht aan Legers des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst toe de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- en veroordeelt veroordeelde om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, geen gijzeling zal worden toegepast;
bepaalt dat als de veroordeelde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de veroordeelde het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam 4] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen:
  • een bedrag van € 1.828,98,- aan materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
  • een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.328,98,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, geen gijzeling zal worden toegepast;
bepaalt dat als de veroordeelde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de veroordeelde het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen
immateriële schadevergoedingvan € 2.500,- zal worden gestort op de spaarrekening met BEM-clausule ( [rekeningnummer] ) ten behoeve van [naam 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2008);
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
het inbeslaggenomen goed
gelast de teruggave aan rechthebbende van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel
(omschrijving: PL1500-2023018462 Goednr: G 29166503, Wit, merk: Apple);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf, met de bedoeling dat de veroordeelde vrij komt op
15 augustus 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Dagvaarding I 09-015825-24
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [naam 4] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het:
- ( meermalen) voorbij gaan aan verbale en/of non verbale uitingen van verzet van die [naam 4] ,
- trekken aan die [naam 4] ,
- zijn, verdachtes, arm om de keel slaan/houden van die [naam 4] ,
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [naam 4] te houden,
- tegen die [naam 4] zeggen: "ik heb mensen dood gemaakt omdat zij begonnen te schreeuwen, ik ben eerder bij de politie geweest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [naam 4] zeggen dat hij haar dood zou maken,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 4] , te weten het:
- brengen/duwen/houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [naam 4] en/of
- betasten van de billen en/of borsten van die [naam 4] ;
Dagvaarding II 09-052049-23
1
hij op of omstreeks 18 januari 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (Louis Vuitton), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 2] meermalen tegen het lichaam te slaan en/of met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de schouder, althans (in de richting van) het hoofd en/of de nek, althans het lichaam van die [naam 2] , te steken en/of te zwaaien;
2
hij op of omstreeks 18 januari 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een mobiele telefoon, handschoenen en/of een geldbedrag (van ongeveer 30 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1] meermalen in het gezicht te slaan en/of tegen die [naam 1] te zeggen dat ze hem neer zouden steken en/of (daarbij) meermalen naar zijn broeksband te grijpen;
3
hij, op of omstreeks 28 februari 2023 te Zoetermeereen wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray/traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III 10-335140-22
hij op of omstreeks 23 december 2022 te Hellevoetsluis, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een iPhone, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- om die [naam 3] heen te gaan staan en met de handen in de jaszakken van die [naam 3] te voelen en/of te zitten, en/of
- de telefoon van die [naam 3] weg te nemen, en/of
- vervolgens) weg te rennen, en/of (vervolgens) met zijn vuist op de wang, althans het gezicht, van die [naam 3] te slaan.
Bijlage II

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024011483, onderzoek 15BUIZERD / DHRBC24002, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 175).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH4R023007, onderzoek Alhena, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 422).