ECLI:NL:RBDHA:2024:110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
23_2239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde boete van € 10.000,- voor het in gebruik geven van een woning zonder de benodigde huisvestingsvergunning beoordeeld. De boete werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 25 november 2022, en het bestreden besluit van 24 februari 2023 bevestigde deze boete na bezwaar van eiseres. Eiseres stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat de bewoning rechtmatig was, gebaseerd op een eerdere schriftelijke mededeling van de Haagse Pandbrigade. De rechtbank oordeelde echter dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor verminderde verwijtbaarheid of beperkte ernst van de overtreding, en dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om geen waarschuwing te geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand bleef en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[adres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete die verweerder heeft opgelegd voor het in gebruik geven van een woning zonder de benodigde huisvestingsvergunning.
1.1.
Bij besluit van 25 november 2022 is de boete opgelegd. Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld van [naam] en een tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 23 augustus 2022 is de woning met het adres [adres] in Den Haag (de woning) gecontroleerd door de Haagse Pandbrigade. Op basis van die controle heeft verweerder vastgesteld dat de woning in gebruik is gegeven zonder een daarvoor benodigde huisvestingsvergunning. Om die reden heeft verweerder een boete van € 10.000,- opgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat de boete niet had mogen worden opgelegd. Door een schriftelijke mededeling van de Haagse Pandbrigade mocht zij erop vertrouwen dat de bewoning rechtmatig was. Er is sprake van een geringe overtreding omdat de huisvestingsvergunning zou zijn verleend als die was aangevraagd. Ook is van belang dat de woning voor een redelijke prijs is verhuurd aan een gezin. Daarmee heeft zij bijgedragen aan de doelstellingen van de Huisvestingsverordening. Het college had moeten volstaan met een waarschuwing en heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom direct een boete is opgelegd. De opgelegde boete is ook niet proportioneel. Verder is eiseres ten onrechte niet gehoord naar aanleiding van haar bezwaarschrift.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Was verweerder bevoegd de boete op te leggen?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in gebruik is gegeven aan personen die niet beschikten over de daarvoor benodigde huisvestingsvergunning. [1] Daardoor is in strijd is gehandeld met de Huisvestingsverordening. Gelet op artikel 7:2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening was verweerder in beginsel bevoegd een boete op te leggen voor deze overtreding.
5.1.
Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen bestuurlijke boete worden opgelegd als de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten. Het betoog van eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat de situatie rechtmatig was, slaagt niet. Eiseres beroept zich in dit kader op een e-mail van een medewerker van de gemeente Den Haag van 22 november 2021. In die e-mail is, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“De inspecteurs hebben een bezoekverslag gemaakt en aangegeven dat de huidige situatie
akkoord is bevonden op het adres [adres] .
De last onder dwangsom vervalt na één jaar; in dat jaar kan er naast de hercontrole ook onaangekondigde controles plaatsvinden. Als de situatie rechtmatig is gebleven kunt u na dat jaar vragen om een afdoeningsbrief. (…)”
5.2.
Deze e-mail is opgesteld naar aanleiding van een controle in november 2021. Aanleiding voor die controle was een onder meer aan eiseres opgelegde last onder dwangsom. [2] Die last had betrekking op het gebruik van de woning voor onzelfstandige bewoning, zonder dat over een daarvoor benodigde omzettingsvergunning werd beschikt. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat de in de e-mail opgenomen opmerkingen over rechtmatigheid van het gebruik alleen betrekking hebben op de vraag of aan de last onder dwangsom was voldaan. De e-mail bevat daarom geen toezegging waaruit eiseres redelijkerwijs heeft kunnen afleiden op welke wijze verweerder gebruik zou maken de bevoegdheid om een boete op te leggen voor een andere overtreding dan die waarop de last onder dwangsom betrekking had. Het betoog van eiseres dat verweerder haar had moeten wijzen op de noodzaak van een huisvestingsvergunning slaagt niet. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om ervoor te zorgen dat bij verhuur van de woning in overeenstemming wordt gehandeld met verplichtingen die volgen uit de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening. Overigens is in de last onder dwangsom gewezen op verplichtingen bij verhuur van de woning, waaronder de verplichting dat bewoners, indien noodzakelijk, beschikken over een huisvestingsvergunning.
5.3.
De stelling van eiseres dat zij heeft gehandeld in de geest van de Huisvestingsverordening, doet niet af aan de geconstateerde overtreding. Dit geldt ook voor haar stelling dat de huisvestingsvergunning zou zijn verleend als die zou zijn aangevraagd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat boeteoplegging bij een eerste overtreding noodzakelijk is om te voorkomen dat overtreders een eerste controle zouden afwachten, wat zou leiden tot een toename van illegale verhuur. Het betoog van eiseres dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing slaagt daarom niet. Er is ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule in redelijkheid had moeten afzien van oplegging van de boete.
De hoogte van de boete
6. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen wanneer de betrokkene aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [3]
6.1.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van een beperkte ernst van de overtreding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking wat onder 5.2 en 5.3 is overwogen. Eiseres heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete.
Heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden?
7. Verweerder heeft afgezien van het horen van eiseres omdat hij het bezwaar kennelijk ongegrond heeft geacht. Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb voorziet in deze mogelijkheid, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
7.1.
In het bezwaarschrift heeft eiseres enkel het volgende aangevoerd tegen de opgelegde boete:
“2. Betrokkene meent, dat zijn aanspraken bij het bestreden besluit niet naar behoren zijn erkend.
3. Betrokkene wenst bezwaar in te stellen tegen het bestreden besluit en meent dat de boete ten onrechte is opgelegd en dat de boete niet proportioneel is.”
In het bezwaarschrift noch op een later moment in de bezwaarprocedure zijn deze standpunten van eiseres van een onderbouwing voorzien. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in overeenstemming met het vereiste in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, heeft afgezien van het horen. Het feit dat eiseres hierom had verzocht maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 januari 2024.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
(…)
Artikel 8
(…)
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Huisvestingsverordening Den Haag 2019

Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Huisvestingsverordening).
2.Besluit van het college van 23 september 2021.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654 (onder 5).