ECLI:NL:RBDHA:2024:10994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
24-4125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor verbouwing rijksmonument naar appartementen

Op 17 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bestaande uit twaalf personen, een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen, uitbreiden en verbouwen van een rijksmonument, gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats], naar zes appartementen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard had op 9 april 2024 de omgevingsvergunning verleend, waartegen eisers beroep hebben ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de parkeerbehoefte van de nieuwe woonfunctie kan worden gesaldeerd met die van de oude caféfunctie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de parkeerbehoefte van de oude functie objectief kan worden vastgesteld aan de hand van de CROW-publicatie 381. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de leegstand van het pand en het feit dat de oude functie in het verleden niet is vastgesteld, niet relevant zijn voor de beoordeling van de parkeerbehoefte.

Eisers hebben verder aangevoerd dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat de parkeerbehoefte van de nieuwe functie niet kan worden verrekend met die van de oude functie. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat het college de parkeerbehoefte van de oude caféfunctie correct heeft vastgesteld en dat de nieuwe situatie minder parkeerplaatsen vereist dan de oude situatie. Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/4125 en SGR 24/4128
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5], [eiser 6], [eiser 7], [eiser 8], [eiser 9], [eiser 10], [eiser 11], allen te [woonplaats 1], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, het college
(gemachtigde: W. Brakenhoff).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij], te [woonplaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen, uitbreiden en verbouwen van het rijksmonument aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats], plaatselijk bekend als herberg “[bedrijfsnaam]”, naar zes appartementen.
1.1.
Het college heeft met het bestreden besluit van 9 april 2024 de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Het besluit is met de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand gekomen. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknr. SGR 24/4128). Eiser [eiser 1] heeft verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknr. SGR 24/4125).
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser [eiser 1] heeft nadere stukken overgelegd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 1] (via videoverbinding), de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam], en vergunninghouder, vergezeld door zijn echtgenote.

Totstandkoming van het besluit

2. Het bouwplan voorziet in een herbestemming van herberg “[bedrijfsnaam]” tot zes appartementen. De voormalige herberg wordt verbouwd en de aanbouw aan de achterzijde wordt gesloopt ten behoeve van nieuwbouw. In de herberg worden vier appartementen gerealiseerd. De nieuwbouw is bedoeld voor twee woningen.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 12 oktober 2021 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk”, “het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” en “het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 september 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Beroepsgronden
5. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat de parkeerbehoefte van de oude functie nimmer objectief is bepaald, zodat de parkeerbehoefte van de nieuwe functie niet kan worden verrekend (gesaldeerd) met die van de oude functie. Eisers hebben in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 maart 2012. [1] De door het college berekende parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen moet daarom op eigen terrein worden opgelost.
Bovendien is het college bij het bepalen van de parkeerbehoefte uitgegaan van een onjuiste classificatie van de nieuwe woningen. Het staat immers niet vast dat het om huurwoningen gaat en de woningen vallen niet in de klasse “midden/goedkoop”. Volgens eisers bedraagt de parkeerbehoefte van het bouwplan daarom niet 9 maar 14 parkeerplaatsen.
Verder heeft het college de veiligheid van omwonenden onvoldoende meegewogen, doordat de hoge parkeerdruk volgens eisers regelmatig tot onveilige situaties leidt.
Ten slotte wijzen eisers er op dat het college in verschillende vergelijkbare situaties waarin sprake was van functiewijziging wel heeft geëist dat op eigen terrein moet worden geparkeerd. Het betreft projecten aan de Steiger, Houtzaagmolen en de Dorpsstraat.
Bestreden besluit
6. In het bestreden besluit is vermeld dat bij de beoordeling van de vergunningaanvraag toepassing is gegeven aan het parkeerbeleid zoals vastgelegd in het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard”. In artikel 3.1.1, onder b, van de regels van dit plan is bepaald dat het college slechts een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteit bouwen en/of de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s).
6.1.
Het college heeft bij de beoordeling van het bouwplan de meest recente CROWpublicatie gehanteerd: CROW-publicatie 381 van december 2018. Het Team Verkeer van de gemeente, dat het college op 17 oktober 2022 en 1 februari 2024 heeft geadviseerd, heeft de parkeerbehoefte van het bouwplan aan de hand daarvan als volgt berekend.
6.2.
Voor het bouwplan zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
 Het gemiddelde parkeerkencijfer wordt als uitgangspunt genomen;
 Alle kernen (in de bebouwde kom) vallen onder de noemer ‘rest bebouwde kom’;
 Voor de hele gemeente geldt dat sprake is van niet stedelijk.
6.3.
Aangezien het bij dit project gaat om een wijziging van het (planologisch) gebruik is er gesaldeerd met de parkeerplaatsen uit de oude (planologische) situatie.
6.4.
Voor de oude situatie (caféfunctie) geldt op grond van het gemiddelde kencijfer van de CROW-publicatie een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo). De bvo van het voormalige café is 410 m2. De parkeervraag van de oude functie is dan (410/100*7=) 28,7 parkeerplaatsen. 90% daarvan zal gebruikt worden door bezoekers. Een parkeervraag van 25,83 (90% van 28,7) wordt daarom toegeschreven aan bezoekers. Het resterende deel van de parkeervraag is vast (bijvoorbeeld voor het personeel) en bedraagt 2,87 parkeerplaatsen (10% van 28,7). Omdat volgens de CROWpublicatie bij toepassing van de parkeerkencijfers voor een caféfunctie een forse marge in acht moet worden genomen, is de parkeervraag van bezoekers gehalveerd: (25,83*0,5=) 12,92 parkeerplaatsen. Hierbij opgeteld de parkeervraag voor het vaste deel maakt dat de oude caféfunctie een parkeervraag kent van (12,92+2,87=15,79=) 16 parkeerplaatsen.
6.5.
Voor de nieuwe situatie (woonfunctie, categorie ‘huur, appartement, midden/goedkoop’) geldt op grond van het gemiddelde kencijfer van de CROW-publicatie een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. Dat betekent een parkeervraag van (6*1,4=8,4=) 9 parkeerplaatsen.
6.6.
In de nieuwe situatie zijn dus minder parkeerplaatsen nodig dan in de oude situatie, zodat geen sprake is van een extra parkeerbehoefte, aldus het college.
Saldering met oude parkeerbehoefte
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het te verbouwen pand. Leegstand van dat pand gedurende een periode is daarbij niet relevant. [2] De bestaande parkeerbehoefte dient in zekere mate objectief vastgesteld te kunnen worden om de toekomstige parkeerbehoefte daarmee te kunnen verrekenen. Hierbij hoeft niet alleen rekening te worden gehouden met een vergunde situatie. [3]
7.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de parkeerbehoefte van de nieuwe woonfunctie kan worden gesaldeerd met die van de oude caféfunctie. Dat het pand reeds een aantal jaar leeg staat is, gelet op deze rechtspraak, niet relevant. Dat de parkeerbehoefte van de oude functie in het verleden niet is vastgesteld, bijvoorbeeld ten behoeve van het verlenen van een vergunning, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat die functie geen feitelijke parkeerbehoefte had en dat die niet in zekere mate objectief kan worden vastgesteld. Het college heeft de parkeerbehoefte van de oude caféfunctie vastgesteld door aan te sluiten bij de (objectieve) parkeerkencijfers voor de betreffende functie in CROW-publicatie 381. Het college heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat voor deze functie alleen globale parkeerkencijfers gegeven kunnen worden, door de aan de hand van die kencijfers berekende parkeervraag van bezoekers te halveren. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in afdoende mate rekening gehouden met het feit dat het café voornamelijk een dorpsfunctie had, waardoor een deel van de bezoekers niet met de auto naar het gebouw kwam.
7.2.
De uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, waarnaar eisers hebben verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak bestond onduidelijkheid over de parkeerbehoefte van de oude functie, omdat er onduidelijkheid was over de bvo van de oude functie en hoeveel personen deze oppervlakte maximaal gebruikten. Dat is hier niet het geval. De bvo van het voormalige café is immers bekend en aan de hand van de (objectieve) parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 vertaald naar de parkeervraag van die oude functie. De oude parkeerbehoefte is in dit geval dus wel degelijk objectief vastgesteld.
7.3.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Classificatie woningen
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college mogen uitgaan van de parkeerkencijfers behorend bij de woningcategorie ‘huur, appartement, midden/goedkoop’. Het gaat immers om woningen die verhuurd zullen worden voor huurprijzen die binnen die klasse vallen. Het gaat bovendien om kleine appartementen, te weten twee appartementen met één slaapkamer en vier appartementen met twee slaapkamers. Gelet daarop is niet aannemelijk dat de appartementen een parkeerbehoefte zullen hebben van meer dan twee parkeerplaatsen per woning, zoals eisers stellen.
8.1.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
9. De door eisers genoemde gevallen zijn niet met het in geding zijnde bouwplan vergelijkbaar, omdat in de meeste van die gevallen wél sprake was van een berekende extra parkeerbehoefte, die op eigen terrein moest worden opgelost, terwijl dat bij dit project (vanwege de saldering met de oude parkeerbehoefte) niet het geval is. Bij de verbouwing van het voormalige gemeentehuis is geen extra parkeerbehoefte berekend, maar is wel één parkeerplaats op eigen terrein aangelegd. Dit komt blijkens de toelichting van het college ter zitting doordat die parkeerplaats onderdeel was van het bouwplan. In dat geval heeft het college dus – anders dan eisers veronderstellen – niet de eis gesteld dat een parkeerplaats op eigen terrein moest worden aangelegd terwijl geen extra parkeerbehoefte is berekend, dit gebeurde vrijwillig.
9.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom geen sprake van gelijke gevallen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
Parkeerdruk
10. Nu het bouwplan niet leidt tot een extra parkeerbehoefte die moet worden opgelost in de openbare ruimte, heeft het college terecht geen onderzoek gedaan naar de parkeerdruk in de directe omgeving van het bouwplan. Ook de beroepsgronden over de (bestaande en toekomstige) parkeerdruk kunnen dus niet slagen.
Verwijzing naar planregel
11. Voor zover eiser [eiser 1] ter zitting heeft gewezen op artikel 4.5 van de regels van het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” overweegt de voorzieningenrechter dat dit artikel regels stelt over het verlenen van een ontheffing van de gebruiksregels ten behoeve van het uitoefenen van een bedrijfsactiviteit in of bij een woning. Daar is in dit geval geen sprake van, waardoor deze regel in dit geval toepassing mist.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2690, r.o. 5.1.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8044, r.o. 2.5.2.