In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf, samen met dat van zijn vrouw. De aanvragen werden door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 29 december 2022, en de afwijzing werd bevestigd in een besluit van 30 juni 2023. Eiser en zijn vrouw, beiden van Iraanse nationaliteit en woonachtig in Teheran, wilden hun neef in Nederland bezoeken. De rechtbank heeft op 19 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser en zijn vrouw om Nederland tijdig te verlaten. De minister had voldoende redenen om te twijfelen aan de sociale en economische binding van eiser en zijn vrouw met Iran. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die hun economische situatie en binding met Iran onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing op deze gronden heeft mogen handhaven.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister het bezwaar van eiser als kennelijk ongegrond heeft mogen afdoen zonder hem te horen, omdat er geen nieuwe informatie was die de afwijzing zou kunnen veranderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.