In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, die stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd kreeg op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had aan de grens asiel aangevraagd, waarna verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de maatregel op 11 maart 2024 heeft opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat ook een verzoek om schadevergoeding inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een redelijke termijn moet krijgen om het asielverzoek te onderzoeken en dat dit onderzoek ook kan plaatsvinden na het aanmeldgehoor. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat het feit dat eiser de Oekraïense nationaliteit heeft, niet betekent dat er geen verder onderzoek naar zijn identiteit en omstandigheden gedaan mag worden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.