ECLI:NL:RBDHA:2024:10975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
NL24.10253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en vrijheidsontneming van een Oekraïense vreemdeling in de grensprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, die stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd kreeg op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had aan de grens asiel aangevraagd, waarna verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de maatregel op 11 maart 2024 heeft opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat ook een verzoek om schadevergoeding inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een redelijke termijn moet krijgen om het asielverzoek te onderzoeken en dat dit onderzoek ook kan plaatsvinden na het aanmeldgehoor. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat het feit dat eiser de Oekraïense nationaliteit heeft, niet betekent dat er geen verder onderzoek naar zijn identiteit en omstandigheden gedaan mag worden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft de maatregel opgeheven op 11 maart 2024.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft op 15 maart 2024 gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 maart 2024 een verweerschrift ingediend. Op 18 maart 2024 heeft de rechtbank verweerder om een nadere reactie gevraagd. Op 19 maart 2024 heeft verweerder gereageerd. Op 20 maart 2024 heeft eiser daar een reactie op gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 27 maart 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben en stelt te zijn geboren op [datum] 1987.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.

Heeft verweerder ten onrechte de grensprocedure gevolgd?

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in beginsel visumvrij is en dat verweerder hem ten onrechte de toegang heeft geweigerd. Daarbij maakt dat de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [1] (RTB) ertoe leidt dat eiser recht heeft op toegang tot Nederland. Verder is eiser via Roemenië Nederland ingereisd. Dat betekent dat hij zich al in het Schengengebied bevond en hij de Europese Unie niet aan de buitengrens is binnen gekomen. Verweerder heeft daarom ten onrechte een asielprocedure en dus ten onrechte een grensprocedure als grondslag aan de maatregel gelegd. Niet is gebleken of verweerder heeft beoordeeld of eiser op grond van de RTB recht heeft op verblijf in Nederland.
3.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van gehoor en het proces-verbaal van bevindingen bij de asielaanvraag blijkt dat eiser via Londen, het Verenigd Koninkrijk, in Rotterdam is aangekomen. Het Verenigd Koninkrijk maakt geen onderdeel uit van het Schengengebied. Dat betekent dat de controle op de luchthaven Rotterdam een controle aan de buitengrens is als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2016/399 [2] en dat verweerder eiser aan een grenscontrole heeft mogen onderwerpen. Verder is niet in geschil dat eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd. Gelet op het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Vw heeft verweerder daarom eiser in grensdetentie mogen plaatsen. Eisers stelling dat hij in beginsel visumvrij is en hij op grond van de RTB toegang tot Nederland heeft, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, alleen al omdat dit onverlet laat dat eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd en verweerder deze aanvraag in de grensprocedure mag beoordelen.
3.2
Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. [3] Onder dat onderzoek valt onder meer dat een vreemdeling dient te worden gehoord over zijn asielverzoek. De vraag of het asielverzoek zich leent voor verdere afdoening in de grensprocedure beantwoordt verweerder in beginsel na het nader gehoor omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Verweerder kan dat echter ook al eerder, namelijk na het aanmeldgehoor doen. [4] Met opheffing van de maatregel op 11 maart 2024, twee dagen na het aanmeldgehoor op 9 maart 2024, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. Het feit dat eiser de Oekraïense nationaliteit heeft, betekent niet dat verweerder geen onderzoek mag doen naar eisers identiteit en zijn omstandigheden. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hem tijd gegeven dient te worden om te onderzoeken of eiser mogelijk onder de werking van de RTB valt of dat er een bijzondere bepaling van de Richtlijn op eiser van toepassing is op grond waarvan tijdelijke bescherming kan worden geweigerd. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
4. Ook ambtshalve is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig aan eiser is opgelegd en heeft voortgeduurd tot de opheffing daarvan.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4014.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:901.