ECLI:NL:RBDHA:2024:1091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op kinderbijslag onder overgangsregeling Nederland-Marokko Verdrag (NMV) door niet voldoen aan onderhoudsbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderbijslag voor een kind dat in Marokko woont. Eiser, die in Nederland woont, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn kind, geboren op [geboortedag] 2020, na zijn erkenning van het kind. Eiser was eerder gescheiden van zijn ex-partner en had later opnieuw getrouwd. De Sociale verzekeringsbank (verweerder) heeft de aanvraag afgewezen, omdat het kind in Marokko woont en er geen afspraken meer zijn over de uitbetaling van kinderbijslag. Eiser heeft betoogd dat hij door de coronapandemie vertraging heeft opgelopen in de erkenningsprocedure en dat hij in het eerste kwartaal van 2021 aan de onderhoudsbijdrage voldeed. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag, omdat hij in het eerste kwartaal van 2021 niet aan de vereiste onderhoudsbijdrage voldeed. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft geen recht op kinderbijslag voor zijn kind, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de overgangsregeling van het NMV niet op hem van toepassing is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Inleiding

Op 18 september 2019 is eiser naar Nederlands recht gescheiden van zijn ex-partner. [naam 2] is op [geboortedag] 2020 geboren in [geboorteland] . [naam 1] is de moeder van [naam 2] . Op 3 augustus 2021 is eiser naar Marokkaans recht gescheiden van zijn ex-partner. Op 11 oktober 2021 is eiser getrouwd met [naam 1] . Op 18 mei 2022 zijn [naam 1] en [naam 2] op verzoek van eiser in de basisregistratie personen (BRP) opgenomen. Vervolgens heeft eiser op 3 juni 2022 met terugwerkende kracht kinderbijslag aangevraagd voor [naam 2] .
In het besluit van 21 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf het derde kwartaal van 2022 geen kinderbijslag kan krijgen voor [naam 2] , omdat [naam 2] in Marokko woont en Nederland geen afspraken meer heeft met Marokko over de uitbetaling van kinderbijslag.
In het besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en bepaald dat eiser over de periode van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam 2] .Voor kinderen die in Marokko wonen bestaat sinds 2 januari 2021 geen recht meer op kinderbijslag. Omdat eiser op 1 januari 2021 geen kinderbijslag voor [naam 2] ontving, is de overgangsregeling van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) niet op eiser van toepassing.
Gedurende de beroepsprocedure heeft verweerder in het besluit van 15 mei 2023 (het gewijzigde besluit) het bestreden besluit vervangen en bepaald dat eiser in de periode van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam 2] , omdat eiser op 1 januari 2021 niet voldoet aan de vereisten van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de overgangsregeling van het NMV daarom niet op eiser van toepassing is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Het gewijzigde besluit
1. Gedurende de beroepsprocedure heeft verweerder het bestreden besluit vervangen door het gewijzigde besluit. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het gewijzigde besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiseres, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege mede betrekking op het gewijzigde besluit.
Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat [naam 2] ruimschoots is geboren vóór de wijzigingen van de verdragsafspraken met Marokko. Als gevolg van omstandigheden die niet aan [naam 2] kunnen worden aangerekend, kon de kinderbijslag pas in een later stadium aangevraagd worden. Eiser heeft al het mogelijke gedaan om de echtscheiding met zijn ex-partner naar Marokkaans recht te bewerkstelligen, zodat eiser [naam 2] officieel kon erkennen, kon laten registeren in de BRP en kinderbijslag kon aanvragen, maar vanwege de gevolgen van de coronapandemie is de procedure vertraagd. Het overgangsrecht is ten onrechte niet toegepast. Er is sprake van een onjuiste en onredelijke uitleg van het NMV. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte een strenger criterium hanteert dan de wet stelt, omdat eiser van verweerder moet aantonen dat hij over zowel het eerste als het tweede kwartaal van 2021 in overwegende mate voor [naam 2] heeft gezorgd. Volgens eiser zou hij alleen moeten aantonen dat hij over het tweede kwartaal van 2021 in overwegende mate voor [naam 2] heeft gezorgd. Eiser heeft overigens vanaf de geboorte van [naam 2] in overwegende mate voor [naam 2] gezorgd. Volgens eiser is er sprake van een bijzonder geval en zijn er beleidsregels van verweerder waaruit volgt dat in een bijzonder geval toch recht op kinderbijslag zou kunnen bestaan. Niet blijkt dat verweerder dit heeft bezien. Daarnaast is sprake van strijd met het non-discriminatiebeginsel. Tot slot heeft eiser gesteld dat er gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat een positief besluit zou volgen, omdat een medewerker van verweerder heeft gezegd dat vanwege de coronapandemie coulant met het beleid zou worden omgegaan.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich in het gewijzigde besluit op het standpunt dat eiser geen kinderbijslag kan krijgen voor [naam 2] , omdat hij vanaf het eerste kwartaal van 2021 niet onafgebroken aan de voorwaarden van de AKW voldoet en daarom is de overgangsregeling van het NMV niet op eiser van toepassing. Eiser heeft aangetoond dat hij in het eerste kwartaal van 2021 een onderhoudsbijdrage van totaal € 274,24 heeft geleverd. Dit is lager dan de onderhoudsbijdrage van € 433,- per kwartaal, zoals vastgesteld in het Besluit uitvoering kinderbijslag. Dat eiser over het tweede kwartaal van 2021 wel aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan is volgens verweerder niet van belang bij de vaststelling of eiser onder de overgangsregeling valt. Omdat er sprake is van dwingend recht, is het niet mogelijk om een uitzondering te maken. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat [naam 2] pas in november 2021 is erkend en dat ook op dit punt niet voldaan is aan alle voorwaarden voor kinderbijslag op 1 januari 2021, omdat erkenning geen terugwerkende kracht heeft. Er is daarom DNA-onderzoek nodig om vast te stellen of [naam 2] op 1 januari 2021 een eigen kind van eiser was.
Wettelijk kader
4. Uit artikel 35d, lid a, van het NMV volgt dat een persoon geen recht meer heeft op kinderbijslag van een verdragsluitende partij uit hoofde van het NMV voor kinderen die per 2 januari 2021 op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij wonen.
Uit artikel 35d, lid b, van het NMV volgt dat lid 1 niet van toepassing is op een persoon die op 1 januari 2021 kinderbijslag ontvangt voor kinderen die op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij wonen, zolang het kind blijft wonen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij waar het kind zich bevindt op 1 januari 2021 en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
5. In artikel 7 van de AKW staat dat de verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
6. Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag bedroeg de onderhoudsbijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen in 2021 € 433,- per kalenderkwartaal.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank overweegt dat eiser - gelet op de aanvraagdatum van de kinderbijslag - pas vanaf het tweede kwartaal van 2021 recht zou kunnen hebben op het ontvangen van kinderbijslag. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] in het tweede kwartaal van 2021 in Marokko verbleef. Tussen partijen is in geschil of eiser onder de overgangsregeling van het NMV valt, zoals neergelegd in artikel 35d, lid b, van het NMV.
8. Om te bepalen of eiser onder de overgangsregeling valt, dient naar de situatie op 1 januari 2021 gekeken te worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 35d, lid b van het NMV terecht zo uitgelegd dat niet bezien moet worden of eiser op die datum kinderbijslag ontving, maar of eiser op die datum voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag. Deze uitleg is ook in het voordeel van eiser. Op grond van artikel 35d, lid b, van het NMV dient eiser zonder onderbreking te voldoen aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag. Gelet hierop heeft verweerder terecht beoordeeld of eiser in het eerste kwartaal van 2021 voldeed aan de onderhoudsbijdrage.
9. Eiser heeft gesteld dat hij steeds in overwegende mate voor [naam 2] heeft gezorgd, maar hij heeft niet kunnen aantonen dat hij in het eerste kwartaal van 2021 voldeed aan de onderhoudsbijdrage. Daarom heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in het eerste kwartaal van 2021 niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag en niet onder de overgangsregeling valt. Als er op grond van artikel 35d, lid b, van het NMV in samenhang met artikel 7 van de AKW geen recht bestaat op kinderbijslag, biedt de wet geen mogelijkheid om daarop in een bijzonder geval een uitzondering te maken.
Eiser heeft aangevoerd dat op grond van de beleidsregels van verweerder sprake is van een bijzonder geval, indien een betrokkene niet in staat is tijdig een aanvraag in te dienen. Voor zover eiser een beroep heeft bedoelen te doen op beleidsregel SB1070 van verweerder, overweegt de rechtbank dat die gaat over terugwerkende kracht van meer dan een jaar indien er sprake is van een bijzonder geval. In eerdere versies (geldend tot en met 6 september 2016) van die beleidsregel had verweerder de bevoegdheid om kinderbijslag met terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen, indien sprake was van een bijzonder geval. In de laatste versie van SB1070, die gold van 7 september 2016 tot en met 8 maart 2023 (versie 9), was deze beleidsregel al niet meer van toepassing op de AKW.
10. De stelling van eiser dat er in zijn geval een strenger criterium wordt gehanteerd en sprake is van strijd met het non-discriminatiebeginsel, kan de rechtbank niet volgen, omdat de genoemde criteria voor iedereen gelden. De door eiser gestelde omstandigheid dat de erkenningsprocedure in Marokko vertraging heeft opgelopen wegens de coronapandemie, is niet relevant. Ook als eiser [naam 2] op een eerdere datum naar Marokkaans recht had erkend en daarom eerder kinderbijslag had kunnen aanvragen, dan had eiser moeten aantonen dat hij in het eerste kwartaal van 2021 aan de onderhoudsbijdrage voldeed. Het recht op kinderbijslag wordt namelijk per kwartaal vastgesteld. Dat [naam 2] is geboren vóór de wijzigingen van het NMV maakt dat niet anders, omdat de geboortedatum van het kind niet relevant is bij de beoordeling of eiser onder de overgangsregeling van het NMV valt.
Voor zover eiser een beroep heeft bedoelen te doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Niet aannemelijk is gemaakt dat er een concrete toezegging is gedaan dat eisers aanvraag voor kinderbijslag zou worden toegewezen.

Conclusie

11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder met het gewijzigde besluit terecht heeft bepaald dat eiser in de periode van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam 2] .
12. Het beroep tegen het gewijzigde besluit is ongegrond.
13. Omdat verweerder na het instellen van beroep door eiser het bestreden besluit heeft vervangen door het gewijzigde besluit, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.