Op 15 juli 2024 heeft de politierechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 163 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak kwam aan het licht na een voorval op 26 december 2023, waarbij de verdachte, na een voorlopig ademonderzoek, werd verdacht van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De verbalisant, die als aspirant werkzaam was, gaf de verdachte een bevel om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Echter, de politierechter oordeelde dat het bevel niet wettig was gegeven, omdat dit enkel kon worden gedaan door een politieambtenaar van de rang brigadier of hoger. De verdachte had weliswaar een bevel gekregen, maar het was niet bewezen dat zij geen medewerking had verleend aan het bloedonderzoek. De politierechter concludeerde dat de verdachte de keuze had gekregen om te wachten op een arts of haar rijbewijs in te leveren, wat haar medewerking aan het onderzoek in twijfel trok.
De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, omdat niet kon worden aangetoond dat het bevel was gegeven door een bevoegde ambtenaar. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat er geen geldig bevel was en dat, zelfs als dat zo was, het bevel onbevoegd was gegeven. De politierechter oordeelde dat, hoewel er een bevel was, niet kon worden bewezen dat de verdachte niet had meegewerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers E. van der Linden en P. Gerdes.