ECLI:NL:RBDHA:2024:10905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
96-017613-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onbevoegd gegeven bevel tot bloedonderzoek in verkeerszaak

Op 15 juli 2024 heeft de politierechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 163 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak kwam aan het licht na een voorval op 26 december 2023, waarbij de verdachte, na een voorlopig ademonderzoek, werd verdacht van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De verbalisant, die als aspirant werkzaam was, gaf de verdachte een bevel om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Echter, de politierechter oordeelde dat het bevel niet wettig was gegeven, omdat dit enkel kon worden gedaan door een politieambtenaar van de rang brigadier of hoger. De verdachte had weliswaar een bevel gekregen, maar het was niet bewezen dat zij geen medewerking had verleend aan het bloedonderzoek. De politierechter concludeerde dat de verdachte de keuze had gekregen om te wachten op een arts of haar rijbewijs in te leveren, wat haar medewerking aan het onderzoek in twijfel trok.

De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, omdat niet kon worden aangetoond dat het bevel was gegeven door een bevoegde ambtenaar. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat er geen geldig bevel was en dat, zelfs als dat zo was, het bevel onbevoegd was gegeven. De politierechter oordeelde dat, hoewel er een bevel was, niet kon worden bewezen dat de verdachte niet had meegewerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers E. van der Linden en P. Gerdes.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 96-017613-24
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Tegenspraak
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres] te [postcode] [woonplaats].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 juli 2024.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.S. Leijenhorst en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. S.I. Kouwenhoven naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de politierechter op grond van artikel 379 van het Wetboek van Strafvordering schriftelijk vonnis zal wijzen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 26 december 2023 te Naaldwijk, gemeente Westland, in elk geval
in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een
personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet
1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan haar gegeven bevel van een
hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van
Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een
bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend
(art. 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994).

Vaststelling van de feiten

(i) Tegen de verdachte is op 26 december 2023 na een voorlopig ademonderzoek de verdenking gerezen dat zij onder invloed van te veel alcohol een personenauto had bestuurd. Verbalisant [verbalisant], werkzaam als aspirant, heeft de verdachte vervolgens bevolen haar medewerking te verlenen aan een ademanalyse op het bureau. Die analyse is ondanks verdachtes medewerking niet voltooid. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens op grond van art. 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek. Die toestemming gaf zij niet. De verbalisant heeft de verdachte daarna op grond van art. 163, vijfde lid, WVW 1994 bevolen zich daaraan te onderwerpen.
(ii) In een e-mailbericht d.d. 17 januari 2024 van de verbalisant aan de raadsvrouw staat dat de verdachte - naar de politierechter begrijpt:
vervolgens- ten onrechte de keus is gelaten te wachten op de arts, dan wel om het rijbewijs aan de politie af te geven, waarop de verdachte voor dat laatste koos.
(iii) Het rijbewijs werd door de politie ingevorderd en de verdachte werd heengezonden.

Juridisch kader

(i) Voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 163, zesde lid, WVW 1994 is ten eerste vereist dat komt vast te staan dat sprake is geweest van een bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek en dat dit bevel is gegeven door de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een bij ministeriële regeling aangewezen ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (art. 163, vijfde lid, WVW 1994). Die ministeriële regeling betreft de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. In art. 1a van die regeling staat dat de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd worden aangewezen voor het geven van een bevel tot een bloedonderzoek. In art. 2, eerste lid, van het Besluit rangen politie staat dat de rang van brigadier is verbonden aan functies die zijn gewaardeerd met schaal 8. De functies die zijn verbonden aan de rangen van aspirant, surveillant, agent en hoofdagent zijn lager ingeschaald.
(ii) Voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 163, zesde lid, WVW 1994 is verder vereist dat komt vast te staan dat de verdachte geen medewerking aan het bloedonderzoek heeft verleend.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de verdachte, nu niet kan worden bewezen dat het aan haar gegeven bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek is gegeven door ‘een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie’.

Het standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat überhaupt geen sprake is geweest van zo’n bevel. Als dat wel zo is geweest, is het bevel onbevoegd gegeven. In beide gevallen moet vrijspraak volgen.

Vrijspraak

De politierechter is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte een bevel is gegeven zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Dat heeft verbalisant Jorissen immers gedaan. Echter, niet kan worden bewezen dat de verdachte daaraan geen medewerking heeft verleend. Daarbij is van belang dat de verbalisant haar kennelijk de keuze heeft gegeven om nog vóór de komst van een arts die bloed bij haar zou moeten afnemen naar huis te gaan, met inlevering van haar rijbewijs. Daarnaast kan ook niet worden bewezen dat het bevel is gegeven door ‘een bij ministeriële regeling aangewezen ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’. Immers, verbalisant Gorissen was geen brigadier (of hoger), maar aspirant.

De beslissing

De politierechter:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, politierechter,
in tegenwoordigheid van E. van der Linden en P. Gerdes griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van
15 juli 2024.