ECLI:NL:RBDHA:2024:10901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
NL23.24787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van eiser van Iraakse nationaliteit met betrekking tot vervolging op basis van godsdienst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die in 2019 werd afgewezen. Hij heeft recentelijk opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Irak. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de redenering dat eiser niet geloofwaardig is in zijn beweringen over zijn bekering en de bijbehorende vervolgingsvrees.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het beoordelingskader onjuist heeft toegepast. De rechtbank stelt dat voor de beoordeling van de vrees voor vervolging niet alleen de vraag of er sprake is van een 'oprechte bekering' bepalend is, maar ook of er objectieve omstandigheden zijn die wijzen op een reële vrees voor vervolging. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn godsdienst. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, maar laat zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en Nederland moet verlaten. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft eerder, op 20 juli 2015, een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is afgewezen met het besluit van 19 juni 2019. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat hij niet geloofwaardig achtte dat eiser, die professioneel volleyballer was, in die hoedanigheid problemen heeft gekregen met IS. Het beroep tegen dat besluit is ongegrond verklaard. [1] Het hoger beroep tegen die uitspraak is ook ongegrond verklaard. [2]
3. Op 28 april 2022 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Eiser heeft zich afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom.
De staatssecretaris vindt element 1 geloofwaardig. Element 2 vindt de staatssecretaris niet geloofwaardig omdat - kort gezegd - een weging van de drie elementen uit Werkinstructie 2022/3 maakt dat de kennis en activiteiten de mindere verklaringen over proces en motieven van de afwending van de islam en de bekering tot het christendom niet kunnen compenseren, en de afwending van de islam en de bekering tot christendom daarom ongeloofwaardig worden bevonden.
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat het gaat om een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Over element 2
8. De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of eiser bij terugkeer naar Irak vanwege godsdienst een gegronde vrees heeft voor vervolging volgens het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn niet bepalend is of, zoals het Nederlandse beoordelingskader eist [3] , sprake is van een ‘oprechte bekering gebaseerd op een
diepgewortelde innerlijke overtuiging’. Bepalend is of er objectieve omstandigheden zijn die maken dat eiser, bij terugkeer, te vrezen heeft voor vervolging vanwege de godsdienst die hij aanhangt of waarvan de autoriteiten kunnen menen dat hij die aanhangt. De staatssecretaris heeft in dit geval echter het hiervoor genoemde beoordelingskader toegepast, in navolging van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Hij heeft de vraag of er van een dergelijke bekering sprake was ontkennend beantwoord en de weigering van de asielaanvraag op dat ontkennende antwoord gebaseerd. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het besluit genomen is op onjuiste gronden.
9. Het besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb [4] , dat eist dat een besluit op een deugdelijke motivering berust. Het beroep is daarom gegrond; het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. De wet vraagt van de rechter om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. [5] Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechter ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. [6]
11. De rechtbank zal beoordelen of er in dit geval aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit dat vernietigd zal worden in stand te laten. De rechtbank is van oordeel dat die aanleiding bestaat en legt hierna uit waarom zij dat vindt.
12. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat hij in Irak is vervolgd vanwege godsdienst, of vanwege een van de andere vervolgingsgronden. In het bijzonder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de autoriteiten in het land van herkomst zal moeten worden beschouwd als een afvallige moslim. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat hij in Irak is onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffing. Dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen zal hebben voor vervolging vanwege godsdienst ligt dan ook niet zonder meer voor de hand. Voor christenen, maar ook voor mandeeërs, joden en jezidi’s, geldt dat deze religies in Irak worden erkend als officiële religies. [7] Uit het ambtsbericht volgt verder niet dat christenen op grote schaal te maken krijgen met ernstige beperkingen in het uiten en belijden van hun geloof, maar ook niet dat zij bij terugkeer in algemene zin en op grote schaal te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade vanwege hun geloof. [8] Door eiser is geen informatie aangedragen die in een andere richting wijst. En anders dan eiser stelt, worden christen door de staatssecretaris niet meer aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep. [9] In de verklaringen van eiser zijn verder ook geen objectieve omstandigheden te vinden op basis waarvan kan worden aangenomen dat hij bij terugkeer voor vervolging of ernstige schade zou moeten vrezen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zijn echtgenote christen is en hun kind christelijk wordt opgevoed, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat daarmee het risico op vervolging of ernstige schade ontstaat of wordt vergroot, ook omdat eiser geen informatie heeft aangedragen waaruit dat blijkt. En eiser heeft ter zitting ook erkend dat gemengde huwelijken in Irak zijn toegestaan. Dat de echtgenote van eiser een afvallige moslima zou zijn en daarom bij terugkeer te vrezen zou hebben is iets dat moet worden beoordeeld in het kader van een asielaanvraag die door haar wordt ingediend en de rechtbank kan niet op de uitkomst daarvan vooruitlopen. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Irak te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn godsdienst.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op de conclusie in overweging 12 laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit dat vernietigd zal worden in stand. Dat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt, dat hij niet in Nederland mag blijven en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
J.M. van der Stouwe, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle 19 november 2019, NL19.16549.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 24 december 2019.
3.Werkinstructie 2022/3.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 8:41a van de Awb.
6.Bijvoorbeeld artikel 8:51a en artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
7.Algemeen ambtsbericht Irak november 2023, p.54.
8.Algemeen ambtsbericht Irak november 2023, p.54 e.v.
9.Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer 27 mei 2024, kenmerk 5002295.