ECLI:NL:RBDHA:2024:10880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.21386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige nationaliteit en asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft op 12 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 17 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiser ook de Libische nationaliteit heeft, op basis van het authentieke paspoort dat hij heeft overgelegd. Eiser betoogt dat hij zijn Libische paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen en dat hij alleen de Syrische nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De staatssecretaris heeft de problemen die eiser stelt te hebben met de Libische veiligheidsdiensten als ongeloofwaardig aangemerkt, en de rechtbank volgt deze redenering.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt bij terugkeer naar Libië. De uitspraak is gedaan door rechter E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 26 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21386
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Volker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1986] . Hij heeft op 12 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 17 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep¹, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en A. Ben Mohammed als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet terug kan naar Syrië, omdat hij dienstplichtig is en al zeven keer mondeling is opgeroepen voor militaire dienst.
1. Zaak NL24.21387
Hij kan ook niet terug naar Libië, want daar is hij weggegaan omdat hij gevaar loopt vanwege zijn geloof. Ook wordt hij daar gediscrimineerd. Hij is tussen 2019 en 2021 vier keer opgeroepen door de veiligheidsdiensten in Libië en van die vier keren is hij drie keer gearresteerd.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst en
Problemen met de Libische veiligheidsdiensten.
De staatssecretaris stelt zich over relevant element 1. op het standpunt dat eiser niet alleen de Syrische, maar ook de Libische nationaliteit heeft. Eisers verklaring dat hij alleen de Syrische nationaliteit heeft, vindt de staatssecretaris daarom ongeloofwaardig.
De staatssecretaris stelt zich over relevant element 2. op het standpunt dat hij de problemen die eiser stelt ondervonden te hebben met de Libische veiligheidsdiensten niet geloofwaardig vindt. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Nationaliteit
6. Eiser betoogt dat hij zijn Libische paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen en dat hij alleen de Syrische nationaliteit heeft. Eiser stelt dat het paspoort weliswaar echt is, maar dat de gegevens die erop staan niet kloppen, omdat het valselijk is opgemaakt. Over wat hij daarover (verder) heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
7. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het paspoort en visum waarmee eiser vanuit Libië naar Nederland is gereisd een echt paspoort met echt visum is, zoals ook volgt uit EU-vis. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van persoonsgegevens en de nationaliteit van een vreemdeling in beginsel mag uitgaan van de gegevens zoals vermeld in een authentiek bevonden paspoort. Als een vreemdeling stelt dat dat paspoort, of bepaalde daarin vermelde gegevens, toch buiten beschouwing moeten worden gelaten, moet hij aannemelijk maken dat dat paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. De bewijslast ligt dan bij de vreemdeling.²
7.1.
Het ligt dus op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij niet de uit het paspoort blijkende Libische nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft redelijkerwijs kunnen vinden dat eiser daarin niet is geslaagd. Eisers enkele verklaringen dat hij het paspoort via fraude heeft verkregen, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om anders te denken over de nationaliteit die uit het echt bevonden Libische paspoort volgt. Deze gestelde fraude blijkt immers nergens anders uit. De omstandigheid dat Libië één van de meest corrupte landen ter wereld is, zoals eiser stelt, betekent niet dat verweerder op grond daarvan moet aannemen dat eiser op oneigenlijke wijze aan zijn geldige paspoort is gekomen. Dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vader van eiser ten
2 Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2270) als herhaald in de uitspraak van 14 maart 2024 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2024:1071).
tijde van de geboorte van eiser de Libische nationaliteit bezat, zodat volstrekt ongeloofwaardig en dus onvoldoende aannemelijk is dat eiser wel de Libische nationaliteit heeft, zoals eiser aanvoert, is een redenering die verweerder niet heeft hoeven volgen. De nationaliteit van eiser immers is niet direct afhankelijk van de nationaliteit van zijn vader en de bewijslast ligt bij eiser. Zoals verweerder ter zitting, onder verwijzing naar de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 14 maart 2024, niet ten onrechte stelt, mag van eiser redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich tot de Libische autoriteiten wendt om een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het paspoort als rechtsgeldig afgegeven en/of eiser als hun onderdaan beschouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat dit niet van eiser verwacht kan of mag worden, omdat hij zich dan wegens het op frauduleuze wijze verkrijgen van een paspoort op deze manier aan vervolging in Libië bloot stelt en daarmee een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, heeft verweerder eveneens onder verwijzing naar eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2024 niet hoeven volgen. Eiser immers heeft met de enkele stelling dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt vanwege zijn valse paspoort, niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft te vrezen voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Libië. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft daarom uit mogen gaan van ook de Libische nationaliteit.
Problemen met de Libische veiligheidsdiensten
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn vrees voor de Libische inlichtingendiensten aanmerkt als ongeloofwaardig. Over wat eiser hierover aanvoert wordt hierna ingegaan.
9. Eiser stelt dat de problemen met de veiligheidsdiensten de reden zijn van zijn vertrek uit Libië. De rechtbank vindt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat het ongerijmd is dat eiser sinds 2021 niks meer heeft vernomen van de veiligheidsdiensten en dan pas in september 2022 Libië verlaat. Ook al was eiser dat laatste jaar verhuisd – overigens binnen dezelfde wijk – en waren zijn bewegingen beperkt. Eiser stelt immers zelf ook dat er achter zijn adres kan worden gekomen³. Verweerder mag van eiser verwachten dat als problemen met de veiligheidsdiensten de reden van eisers vertrek zijn, hij niet nog een jaar wacht met zijn vertrek uit Libië.
Dat eiser meent dat hij benaderd is door de veiligheidsdiensten vanwege zijn achternaam en religie is een aanname die op geen enkele wijze wordt ondersteund. Het enkele feit dat uit het laatste ambtsbericht blijkt dat er Salafisten zijn die negatieve interesse in andersgelovigen hebben, maakt niet dat zij zich dan ook tot eiser hebben gewend.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met zijn verklaringen zijn relaas onvoldoende heeft onderbouwd.
9.1.
De na het bestreden besluit overgelegde vertaling van een eerder ingediende kopie van een arrestatiebevel heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. Zoals de staatssecretaris terecht stelt, mag van eiser worden verwacht dat hij een vertaald document aanlevert, omdat zijn aanvraag werd behandeld in de verlengde asielprocedure. Hij had daarvoor dus voldoende gelegenheid. Bureau Documenten kan een kopie inderdaad, zoals eiser stelt, technisch en tactisch onderzoeken, maar het blijft nog steeds slechts een kopie waardoor niet kan worden vastgesteld of dit bevel echt is. Verweerder heeft daarom
3 verslag aanvullend gehoor, p. 15.
aan deze vertaling niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Hierbij betrekt de rechtbank nog dat de staatssecretaris terecht stelt dat het vreemd is dat het gaat om een arrestatiebevel dat drie jaar na het laatste incident is opgemaakt. Bovendien merkt de staatssecretaris niet ten onrechte op dat eiser er geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven dat het arrestatiebevel in 2024 opeens opduikt. Voor de stelling dat het bevel de laatste uit een reeks van bevelen zou zijn, is geen enkel aanknopingspunt.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris gelet op het voorgaande in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vervolgd wordt wegens zijn geloof en om die reden problemen heeft de veiligheidsdiensten. Ook niet met de na het bestreden besluit overgelegde vertaling van de kopie van een arrestatiebevel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voordeel van de twijfel
10. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij heeft geprobeerd zo volledig mogelijk te verklaren en al het bewijs heeft overgelegd dat hij redelijkerwijs kan overleggen. Hij heeft een goede verklaring gegeven voor het niet voorhanden hebben van het originele arrestatiebevel en het overleggen van het bevel wijst op een voldoende inspanning. Verweerder had hem daarom het voordeel van de twijfel moeten geven.
10.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris hem het voordeel van de twijfel moet geven. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser niet aan het bepaalde in artikel 31, zesde lid, van de Vw. Zo is aanvankelijk slechts een onvertaalde kopie overgelegd van het arrestatiebevel, terwijl geen bevredigende verklaring is gegeven waarom de vertaling ontbrak. Daarnaast is niet vast komen te staan dat het relaas van de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en is evenmin sprake van samenhangende en aannemelijke verklaringen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat die situatie zich niet voordoet. De rechtbank verwijst daarvoor naar haar oordeel onder 9.2. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.