ECLI:NL:RBDHA:2024:10867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Roemeense nationaliteit heeft. Eiser is geboren in 1999 en heeft tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 1 juli 2024, hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding in het kader van zijn beroep.

Tijdens de zitting op 8 juli 2024, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V.M. Oliana en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat er belangrijke stukken ontbraken in het dossier, waaronder het verslag van een voortgangsgesprek dat op 2 juli 2024 zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser ter zitting verklaarde dat dit gesprek niet had plaatsgevonden, en concludeerde dat het ontbreken van het verslag geen aanleiding gaf om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.

Eiser voerde verder aan dat het verwijderingsbesluit van 31 mei 2023 niet meer van kracht was, omdat hij op 19 oktober 2023 naar Roemenië was uitgezet en op 1 april 2024 een identiteitskaart had verkregen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk had beëindigd en dat er geen bewijs was dat hij in Roemenië een nieuw leven had opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser bij zijn terugkeer naar Nederland geen rechtmatig verblijf had en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is bekendgemaakt op 9 juli 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.26839
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana), en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers),de minister (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. Korf-Bereczki. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is geboren op [1999] .
2. Eiser stelt dat het verslag van het voortgangsgesprek van 2 juli 2024 zich niet in het dossier bevindt. Aldus kan niet worden vastgesteld of hij dingen heeft verklaard die van belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat er op 2 juli 2024 geen voortgangsgesprek heeft plaatsgevonden. In de omstandigheid dat zich geen verslag van een voortgangsgesprek van die datum in het dossier bevindt, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring om enigerlei reden onrechtmatigheid is.
4. Eiser stelt dat het verwijderingsbesluit van 31 mei 2023 niet meer kracht is. Hij is naar Roemenië uitgezet op 19 oktober 2023 en heeft nadien zijn bestendige verblijf in Nederland beëindigd. Dit blijkt volgens eiser uit het feit dat hij op 1 april 2024 in Roemenië een identiteitskaart heeft verkregen. De Roemeense autoriteiten verstrekken zo’n document alleen als een Roemeens burger in Roemenië staat ingeschreven. Ook voert eiser aan dat hem bij zijn vertrek uit Nederland is meegedeeld dat hij voor een periode van drie maanden niet naar Nederland mocht terugkeren. Die periode heeft eiser laten verstrijken. Bij zijn terugkeer naar Nederland beschikte eiser dus weer rechtmatig verblijf en over een vrije termijn. Er was dan ook geen grond om hem in bewaring te stellen.
5. Deze beroepsgrond faalt. In de enkele omstandigheid dat eiser een identiteitskaart heeft verkregen en langer dan drie maanden buiten Nederland heeft verbleven, ligt geen aanleiding voor het oordeel dat hij thans rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft immers niet aangetoond dat hij na zijn vertrek uit Nederland in 2023 zijn verblijf alhier daadwerkelijk en effectief heef beëindigd. Hiertoe geldt dat het niet is gebleken dat hij in Roemenië op de een of andere manier een nieuw leven heeft opgebouwd. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen dat eiser in juni 2024 weer in Nederland is aangetroffen onder vergelijkbare omstandigheden als waaronder hij in oktober 2023 is uitgezet. Aldus is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het verwijderingsbesluit van 31 mei 2023 zijn werking heeft verloren. Eiser heeft bij terugkomst in Nederland dn ook geen rechtmatig verblijf gehad en heeft zich ook niet kunnen beroepen op een vrije termijn.
6. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De genoemde drie zware gronden en twee lichte gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de gronden 3b en 3c maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover de maatregel ambtshalve moet worden getoetst, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024 door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
zaaknummer: NL24.26839
4
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.