ECLI:NL:RBDHA:2024:10862
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen maatregel van bewaring van een Egyptische vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Egyptische vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juni 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Akkas, en een tolk, G. Ahmed. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J.C. van Ossenbruggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring had opgelegd vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren onderbouwd, ondanks dat de eiser enkele gronden had betwist. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over het opleggen van een lichter middel en de voortvarendheid van de minister beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de minister adequaat had gehandeld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.