ECLI:NL:RBDHA:2024:10854
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 21 april 2024 als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, namelijk op 30 april 2024, terwijl de termijn voor indiening op 29 april 2024 eindigde. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting erkend dat het beroep te laat was ingediend, maar stelde dat er onduidelijkheid bestond over wie het beroep zou indienen.
De rechtbank overweegt dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is, aangezien de onduidelijkheid voor rekening van eiser komt. De rechtbank heeft ook gekeken naar de mogelijkheid om de niet-ontvankelijkheid achterwege te laten op basis van bijzondere feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in het arrest Bahaddar van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Echter, de rechtbank concludeert dat er geen dergelijke omstandigheden zijn aangetoond die zouden rechtvaardigen dat de niet-ontvankelijkheid niet wordt toegepast. De door eiser overgelegde documenten en foto’s zijn onvoldoende om aan te tonen dat er sprake is van een schending van het refoulementverbod.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.