ECLI:NL:RBDHA:2024:10850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
11012049 RP VERZ 24-50180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor arbeidsongeval van uitzendkracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een deelgeschil over de aansprakelijkheid van de gemeente Den Haag voor een arbeidsongeval. De verzoekster, een uitzendkracht die werkzaam was als baliemedewerker bij de gemeente, heeft op 15 augustus 2022 een val gemaakt tijdens haar werkzaamheden. De verzoekster heeft zich ziek gemeld na het ongeval en stelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van deze val. De gemeente betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen causaal verband is tussen de val en de medische klachten van de verzoekster. De gemeente voert aan dat de val te kwalificeren is als een huis-, tuin- en keukenongeval, waarvoor zij niet aansprakelijk kan worden gesteld.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de val van de verzoekster inderdaad een huis-, tuin- en keukenongeval betreft. De rechter benadrukt dat een werkgever niet altijd verantwoordelijk is voor de normale risico's die aan het dagelijks leven zijn verbonden. In dit geval was de oorzaak van de val onduidelijk, maar de kantonrechter oordeelt dat de gemeente niet in gebreke is gebleven in haar zorgplicht. De verzoekster heeft niet kunnen aantonen dat zij op een ondeugdelijke stoel is gaan zitten, en de gemeente heeft voldoende aangetoond dat de werkomgeving veilig was. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoekster om de gemeente aansprakelijk te stellen afgewezen en de kosten van het deelgeschil begroot op € 2.628,00, zonder de gemeente te veroordelen tot betaling van deze kosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de schade van de verzoekster en dat de kosten van het deelgeschil worden begroot, maar niet aan de gemeente worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
CK/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11012049 \ RP VERZ 24-50180
Beschikking van 11 juli 2024
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. W.M. Everwijn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEN HAAG,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verwerende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. Y.L. Chan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 11 april 2024;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 3 juni 2024;
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op 11 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die zitting is [verzoeker] in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens de gemeente is verschenen [naam 1] (Unitmanager Balies) en [naam 2] (Risicomanagement bij het Intern Dienstencentrum van de gemeente) bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.

2.De feiten

2.1.
Op 15 augustus 2022 is [verzoeker] gevallen. Zij was op dat moment als uitzendkracht werkzaam bij de gemeente Den Haag, in de functie van baliemedewerker bij de afdeling Burgerzaken van de Dienst Publiekszaken.
2.2.
Op 22 augustus 2022 heef [verzoeker] zich ziek ziekgemeld en was zij ziek tot het moment dat haar werkzaamheden als uitzendkracht bij de gemeente eindigde, op 1 februari 2023. Vanaf 24 oktober 2022 is [verzoeker] gaan re-integreren.
2.3.
Op 22 augustus 2022 is [verzoeker] naar haar huisarts gegaan.
2.4.
Op 6 januari 2023 heeft [verzoeker] het uitzendbureau aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het haar overkomen ongeval, maar deze verwijst [verzoeker] door naar de gemeente. Vervolgens heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 de gemeente aansprakelijk gesteld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het haar overkomen ongeval, met begroting en veroordeling van de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] is gaan zitten op een kapotte stoel van de gemeente. Doordat de armleuning van de stoel afbrak toen [verzoeker] ging zitten, heeft zij haar evenwicht verloren en is zij achterover gevallen waarbij zij met haar hoofd en rug tegen de muur viel. Direct na het ongeval ontstonden er allerlei medische klachten zoals pijn, verlammingsverschijnselen en een opengescheurde wond die zij nog had van een galblaasoperatie.
3.3.
De gemeente verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Er is geen causaal verband tussen de gestelde medische problemen en de val op de werkvloer op 15 augustus 2022. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het huisartsenjournaal dat [verzoeker] veel pre-existentiële klachten heeft en haar medische klachten ook een plausibele andere verklaring hebben. De gemeente vraagt er voorts aandacht voor dat [verzoeker] niet steeds juist of consistent de feiten presenteert. Verder heeft de gemeente aangevoerd dat [verzoeker] van een deugdelijke beensteun is gevallen, een voorwerp dat niet bestemd is om op te zitten. Dat sprake zou zijn van een kapotte stoel of kruk blijkt uit niets. Bovendien is de val van [verzoeker] te kwalificeren als een huis-, tuin- en keukenongeval, aldus de gemeente.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een uitgangspunt van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht is dat ieder zijn of haar eigen schade draagt en dat deze schade pas afgewenteld kan worden als daar een wettelijke grondslag voor is. Een schending van de zorgplicht door een werkgever is een voorbeeld van zo’n wettelijke grondslag. De zorgplicht biedt evenwel geen absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. In redelijkheid behoeft een werkgever niet te waarschuwen voor de normale risico's die aan het dagelijks leven zijn verbonden en zich ook voordoen in veel voorkomende situaties buiten het werk, de zogeheten huis-, tuin- en keukenongevallen. In niet-risicovolle situaties prevaleert de eigen verantwoordelijkheid van werknemers.
4.2.
Hoewel de oorzaak van de val onduidelijk is (een (kapotte) bureaustoel of een beensteun die niet bestemd is om op te zitten), twisten partijen er niet over dat [verzoeker] is gevallen tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden bij de gemeente. Ingeval de vraag of sprake is van een arbeidsongeval niet ter discussie staat, is het vervolgens aan de aangesproken werkgever om aan te tonen dat hij zich van zijn zorgplicht heeft gekweten. Kortweg heeft de gemeente daartoe aangevoerd dat zij in dit geval geen specifieke maatregelen hoefde te nemen omdat sprake is van een ongelukkig huis-, tuin- en keukenongeval.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een huis-, tuin- en keukenongeval. Daarbij is het volgende redengevend.
4.4.
Het gaan zitten op een voorwerp, is op zichzelf beschouwd een situatie die een normaal risico inhoudt zodat een werkgever niet gehouden is tot het geven van specifieke instructies of het nemen van specifieke maatregelen. Van een werknemer mag worden verwacht een inschatting te (kunnen) maken of het voorwerp geschikt is om op te gaan zitten. Gaat het vervolgens mis, dan heeft de werknemer in beginsel ongelukkig plaatsgenomen. Dit is slechts anders indien de werkgever bijvoorbeeld ondeugdelijke voorwerpen ter beschikking stelt. Een werkgever moet immers zorgdragen voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De gemeente heeft gesteld dat ten tijde van de val sprake was van een veilige werkomgeving.
4.5.
De werkomgeving in kwestie is een kantoorsetting. [verzoeker] heeft gesteld dat de bureaustoel waarop zij heeft plaatgenomen kapot was en zij daarom is gevallen. De gemeente heeft evenwel gemotiveerd bestreden dat het een bureaustoel was waarop [verzoeker] plaatsnam. De gemeente stelt dat [verzoeker] een beensteun (een soort kruk op wielen zonder leuningen) heeft gepakt die niet bestemd is om op te gaan zitten. Daarnaast heeft de gemeente onbestreden aangevoerd dat na de val van [verzoeker] geen kapotte stoel is gemeld of gezien. Dit betekent dat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [verzoeker] op een ondeugdelijke stoel van de gemeente is gaan zitten waardoor het ongeval heeft kunnen gebeuren. Dat anderszins sprake was van een onveilige werkomgeving, is niet gebleken. De aanwezigheid van een tweetal beenkrukjes voor medewerkers die dat behoeven, maakt ook niet dat zonder meer sprake is van een onveilige situatie. Dat desondanks sprake was van een situatie waarin de werkgever was gehouden te waarschuwen, is verder niet door [verzoeker] onderbouwd zodat die stelling wordt verworpen.
4.6.
De slotsom is dat de gemeente [verzoeker] niet heeft blootgesteld aan een groter risico dan onder de gegeven omstandigheden verantwoord was en dat het ongeval te wijten is aan de ongelukkige keuze van [verzoeker] voor dit voorwerp of de ongelukkige wijze waarop zij op dit voorwerp plaatsnam. Dit betekent dat de gemeente de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden en het verzoek van [verzoeker] voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor het haar overkomen arbeidsongeval zal worden afgewezen. De kantonrechter zal de kosten van dit deelgeschil begroten maar de gemeente niet tot betaling ervan veroordelen omdat haar aansprakelijkheid niet is komen vast te staan.
4.7.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op in totaal 800 minuten (13,33 uur) á € 210,00 per uur ex btw. De kantonrechter van oordeel dat de aan de zaak bestede tijd bovenmatig is aangezien de zaak niet als complex te kwalificeren is. Gezien de aard van de zaak en het gehanteerde uurtarief komt de kantonrechter een tijdsbesteding van 10 uur (inclusief de zitting) á € 210,00 (ex btw) als redelijk voor. Dit betekent dat de kosten zullen worden begroot op (10 uur x € 210,00 x 21% btw) € 2.541,00, waarbij nog opgeteld dient te worden het griffierecht van € 87,00 zodat de totale kosten worden begroot op € 2.628,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 2.628,00;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.