ECLI:NL:RBDHA:2024:10842
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De rechtbank beoordeelde of de minister van Asiel en Migratie terecht had geoordeeld dat Luxemburg verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 8 januari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder weigerde deze in behandeling te nemen, omdat Luxemburg eerder een asielaanvraag van eiser had ontvangen en geaccepteerd. Eiser voerde aan dat zijn medische omstandigheden onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling door de Luxemburgse autoriteiten en dat hij suïcidale gedachten had, wat hem een bijzonder kwetsbaar persoon maakte.
De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om te concluderen dat de overdracht aan Luxemburg in strijd was met de Europese regelgeving, met name artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank stelde vast dat er geen acute suïcidedreiging was en dat eiser in Luxemburg de nodige medische zorg zou kunnen ontvangen. Bovendien was er geen bewijs dat de asielprocedure in Luxemburg niet voldeed aan de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie terecht had geoordeeld dat Luxemburg verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, evenals de noodzaak voor asielzoekers om hun rechten en mogelijkheden in de betrokken lidstaat te begrijpen.