ECLI:NL:RBDHA:2024:10842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De rechtbank beoordeelde of de minister van Asiel en Migratie terecht had geoordeeld dat Luxemburg verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 8 januari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder weigerde deze in behandeling te nemen, omdat Luxemburg eerder een asielaanvraag van eiser had ontvangen en geaccepteerd. Eiser voerde aan dat zijn medische omstandigheden onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling door de Luxemburgse autoriteiten en dat hij suïcidale gedachten had, wat hem een bijzonder kwetsbaar persoon maakte.

De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om te concluderen dat de overdracht aan Luxemburg in strijd was met de Europese regelgeving, met name artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank stelde vast dat er geen acute suïcidedreiging was en dat eiser in Luxemburg de nodige medische zorg zou kunnen ontvangen. Bovendien was er geen bewijs dat de asielprocedure in Luxemburg niet voldeed aan de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie terecht had geoordeeld dat Luxemburg verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, evenals de noodzaak voor asielzoekers om hun rechten en mogelijkheden in de betrokken lidstaat te begrijpen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam 1])

Inleiding

1. Bij besluit van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg daarvoor verantwoordelijk is.
1.1
Tegen het bestreden besluit heeft eiser op 4 mei 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser op diezelfde datum de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, [naam 2] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat Luxemburg verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 8 januari 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit onderzoek in Eurodac [3] is gebleken dat eiser op 27 mei 2022 in Luxemburg een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Luxemburg verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Op 23 januari 2024 hebben de Luxemburgse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij verwijst allereerst naar zijn zienswijze. Eiser stelt dat hij in Luxemburg een terugkeerbesluit heeft gekregen. Zijn medische omstandigheden zijn volgens eiser door de Luxemburgse autoriteiten onvoldoende betrokken in hun beoordeling. In zoverre verschilt het beleid in Luxemburg van dat in Nederland, waarin een ambtshalve beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw plaatsvindt. Eiser meent dat hij moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon omdat hij suïcidale gedachten heeft. Hij lijdt aan depressiviteit en slapeloosheid. Gezien zijn medische omstandigheden moet passende en adequate opvang gegarandeerd worden. Tevens voert eiser aan dat hij geen vertrouwen heeft in de autoriteiten van Luxemburg. Hij zou slecht zijn behandeld door de autoriteiten in Luxemburg en hij twijfelt aan de juiste behandeling en beoordeling van zijn asielaanvraag in Luxemburg. Tot slot geeft eiser aan dat hij vanwege zijn beste jeugdvrienden, die in Nederland zouden verblijven, naar Nederland is gekomen. Eiser meent dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Niet in geschil is dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Luxemburg. Ook eiser zelf erkent dat er daarmee een grondslag is voor overdracht aan Luxemburg. Voor zover eiser met de verwijzing naar zijn zienswijze onder meer heeft willen betogen dat het claimakkoord niet rechtsgeldig is, omdat Luxemburg een andere grondslag noemt, volgt de rechtbank dit niet. Dat Nederland eiser - op basis van diens verklaringen - in Luxemburg heeft geclaimd op basis van het bepaalde artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening (waaruit volgt dat het verzoek om internationale bescherming is afgewezen), terwijl Luxemburg de claim heeft geaccepteerd op basis van sub b (het verzoek is nog in behandeling), betekent niet dat geen geldig claimakkoord tot stand is gekomen. Met het claimakkoord heeft Luxemburg gegarandeerd eiser (opnieuw) toe te laten tot de asielprocedure en daarbij (opnieuw) te onderzoeken of er gronden zijn eiser een status te geven. Luxemburg is daarbij gebonden aan artikel 3 van het EVRM. [4] Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Luxemburg zich aan zijn verplichtingen zal houden.
8. Met betrekking tot zijn medische omstandigheden heeft eiser onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Uit de overgelegde medische informatie van eiser blijkt dat eiser onder meer te maken heeft met depressiviteit. Uit de documentatie volgt geen acute suïcidedreiging. Uit de medische informatie blijkt niet dat zijn gezondheidssituatie een gevolg is van iets wat hij heeft meegemaakt in Luxemburg. Zijn situatie was in Luxemburg ook al zo, aldus eiser. Uit de overgelegde informatie blijkt verder ook niet dat eiser in een zodanig slechte gezondheid verkeert, dat de voorgenomen overdracht aan Luxemburg op zichzelf al een reëel en bewezen risico vormt op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand.
9. Verder is niet gebleken dat eiser in Luxemburg geen medische zorg kan krijgen. Daarbij zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Niet is gebleken dat eiser een medische behandeling nodig heeft die hij alleen in Nederland kan krijgen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de noodzakelijke medische zorg voor eiser beschikbaar is in Luxemburg. Voor verweerder is er geen aanleiding of verplichting aan Luxemburg te vragen om een garantie voor speciale voorzieningen. Op grond van artikel 32 van de Dublinverordening worden door verweerder waar nodig relevante medische gegevens aan Luxemburg doorgegeven voor overdracht. Daarmee worden de belangen van eiser voldoende gewaarborgd.
10. Voor zover eiser met zijn twijfels over de asielprocedure en zijn behandeling in Luxemburg betoogt dat sprake is van systeemfouten in de zin van artikel 3 van de Dublinverordening en het stelsel van rechtsbescherming in Luxemburg in strijd is met de Europese richtlijnen, slaagt dit niet. Op grond van de Europese asielrichtlijnen heeft eiser in Luxemburg de mogelijkheid om de afwijzing van zijn asielaanvraag bij de rechter aan te vechten. Uit de verklaringen van eiser zelf blijkt echter dat hij zelf heeft afgezien van het instellen van beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag in Luxemburg.
11. Tot slot is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden. De verklaring van eiser dat zijn jeugdvrienden in Nederland zouden verblijven, hoeft voor verweerder, gelet op artikel 17 van de Dublinverordening, geen aanleiding te zijn de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling dient te nemen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder in stand blijft. Luxemburg is verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Eurodac is een centrale database met vingerafdrukken van asielzoekers en personen die illegaal de buitengrenzen van het Schengengebied hebben overschreden.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.