ECLI:NL:RBDHA:2024:10835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
24-5552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteiten in havengebied Rotterdam

Op 12 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekster, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland was verleend. Deze vergunning betrof het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw in het havengebied van Rotterdam, met een geldigheid tot en met 31 juli 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit toegewezen, omdat het verzoek kennelijk gegrond was. De voorzieningenrechter had eerder op 18 april 2024 al twijfels geuit over de deugdelijkheid van de motivering van het goedkeuringsbesluit van het Faunabeheerplan, wat leidde tot de schorsing van dat besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen bij het voorkomen van onomkeerbare schade aan de nesten zwaarder wogen dan de belangen van het college en de belanghebbende. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5552

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2024 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, verzoekster

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, het college

(gemachtigde: mr. F. Mantel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Faunabeheereenheid Zuid-Holland, te Den Haag (belanghebbende).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet (Ow). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
In het besluit van 28 mei 2024 heeft het college belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw op de terreinen van verscheidene bedrijven in het havengebied van Rotterdam tot en met 31 juli 2024, op grond van artikel 11.37, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving (het bestreden besluit).
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter heeft op 18 april 2024 [1] uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster tot schorsing van het besluit tot goedkeuring van het “Faunabeheerplan meeuwen havengebieden van Rotterdam, Dordrecht en Alblasserdam 2022-2027” (het goedkeuringsbesluit). De voorzieningenrechter heeft dat verzoek toegewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de beoordeling van het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) van 15 januari 2024 (het STAB-advies), dat op verzoek van de rechtbank in het beroep tegen het goedkeuringsbesluit [2] is uitgebracht, en de reactie daarop van het college, nader onderzoek vergt in de bodemprocedure. Gelet op het aantal en de aard van de kritiekpunten in het STAB-advies (onder meer over het aantonen van schade aan de volksgezondheid en openbare veiligheid door meeuwen), moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voorshands worden betwijfeld of het goedkeuringsbesluit - voor zover dat appellabel is - wel voldoet aan de in artikel 3.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) genoemde eisen. Omdat daarom twijfel bestaat of het goedkeuringsbesluit in stand kan blijven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het belang bij het voorkomen van onomkeerbare vernietiging van nesten in dit geval zwaarwegender te achten dan de door het college en belanghebbende naar voren gebrachte belangen. Daarbij weegt mee dat de verplaatsing en zeker de vernietiging van nesten de afgelopen twee jaar slechts beperkt is toegepast en dat mede gelet op het STAB-advies voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat schorsing van het goedkeuringsbesluit zal leiden tot urgente situaties die tot grote gevolgen voor de veiligheid leiden.
3. In de nu door het college verleende omgevingsvergunning en de daaraan ten grondslag liggende maatwerkadviezen wordt de noodzaak om de nesten te verplaatsen of te vernielen vanwege risico’s voor de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de veiligheid van het luchtverkeer niet wezenlijk anders onderbouwd. Het aantal nesten is weliswaar verlaagd tot 15 nesten van de zilvermeeuw en 50 nesten van de kleine mantelmeeuw (in plaats van respectievelijk 100 en 400 nesten in het goedkeuringsbesluit) en in de maatwerkadviezen zijn de risicovolle plekken nu concreet aangeduid, maar daarmee is de kritiek van de STAB nog niet (volledig) weerlegd of ter harte genomen. Daarmee is immers nog niet aangetoond dat (en waarom) meeuwen die broeden op de betrokken locaties daadwerkelijk een bijzondere bijdrage aan een risico voor de volksgezondheid, openbare veiligheid en veiligheid van het luchtverkeer leveren en dat het daarom noodzakelijk is dit aantal nesten te vernielen. De kritiek van de STAB is op deze punten niet weersproken. Voor een onderbouwing ten aanzien van andere bevredigende oplossingen, de in het geding zijnde wettelijke belangen en het effect op de staat van instandhouding van de soorten wordt bovendien grotendeels verwezen naar het Faunabeheerplan. De voorzieningenrechter heeft het besluit tot goedkeuring van het Faunabeheerplan echter als gezegd reeds geschorst, omdat er twijfels bestaan over de deugdelijkheid van de motivering die daaraan ten grondslag ligt. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om te komen tot een andere belangenafweging dan die de voorzieningenrechter heeft gemaakt naar aanleiding van het verzoek tot schorsing van het goedkeuringsbesluit.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknr. SGR 24/2170, ECLI:NL:RBDHA:2024:5598.
2.zaaknr. SGR 22/4620