Op 12 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekster, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland was verleend. Deze vergunning betrof het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw in het havengebied van Rotterdam, met een geldigheid tot en met 31 juli 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit toegewezen, omdat het verzoek kennelijk gegrond was. De voorzieningenrechter had eerder op 18 april 2024 al twijfels geuit over de deugdelijkheid van de motivering van het goedkeuringsbesluit van het Faunabeheerplan, wat leidde tot de schorsing van dat besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen bij het voorkomen van onomkeerbare schade aan de nesten zwaarder wogen dan de belangen van het college en de belanghebbende. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.