In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel van bewaring was op 28 mei 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, maar werd op 26 juni 2024 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 3 juli 2024 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring inmiddels was opgeheven. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze tot het moment van opheffing rechtmatig was. Eiser voerde aan dat er geen reëel zicht op uitzetting naar Marokko was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat verweerder voortvarend werkte aan de uitzetting van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.