ECLI:NL:RBDHA:2024:10810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure met overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, die de [nationaliteit] nationaliteit heeft, werd op 25 juni 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.J. Manspeaker, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. G.M. Bouius. Tijdens de zitting werd ook een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel. De minister had onder andere aangegeven dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank wees erop dat de eiser eerder niet had meegewerkt aan een geplande overdracht naar Frankrijk, wat de minister in zijn beslissing had meegenomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier A.P. Kuiters, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26180

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen op het detentiecentrum te Rotterdam. De gemachtigde van de minister is verschenen op de rechtbank. Tevens is daar een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de [nationaliteit] nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister de zware grond 3e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
voortraject
4. Eiser heeft de rechtmatigheid van het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico op onderduiken bestaat. Omdat eiser met een door Franrijk afgegeven (Schengen)visum voor kort verblijf in Nederland is ingereisd en vervolgens een asielaanvraag heeft ingediend, heeft de minister terecht overwogen dat eiser – ondanks dat hij in het bezit is van een geldig paspoort van Koeweit – Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). De omstandigheid dat eiser een asielzoeker is, betekent niet dat deze grond niet aan eiser mag worden tegengeworpen. Daarnaast staat vast dat eiser op 3 april 2024 MOB [2] is gemeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat dit is gebeurd nadat eiser twee maal niet aan zijn meldplicht heeft voldaan. Hoewel eiser ter zitting heeft gesteld, dat hij altijd op het AZC zou zijn geweest, heeft hij niet betwist dat hij twee maal niet aan zijn meldplicht heeft voldaan. Onder deze omstandigheden heeft de minister ook grond 3b aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, maar dat hij niet meewerkt aan de overdracht aan Frankijk (3k). In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser op 15 mei 2024 heeft geweigerd om met de taxi naar Schiphol te gaan om overgedragen te worden aan de Franse autoriteiten. Dat eiser niet mee is gegaan omdat er onduidelijkheid zou bestaan over de aanwezigheid van zijn reisdocumenten, doet niet af aan het feit dat de geplande overdracht moest worden geannuleerd door eisers weigerachtige houding. Tot slot beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfplaats (4c) en eveneens niet over voldoende middelen van bestaan (4d), waarbij het risico op onttrekking voldoende door de minister is gemotiveerd. Dat deze lichte gronden voor vrijwel alle asielzoekers zou gelden, doet hier niet aan af.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eerder een lichter middel is toegepast, wat niet heeft geleid tot eisers vertrek naar Frankrijk, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een eerdere overdracht aan de Franse autoriteiten is door toedoen van eiser niet doorgegaan. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Uit het dossier blijkt dat op 26 juni 2024 een vetrekgesprek met eiser is gevoerd en dat eiser op 9 juli 2024 zal worden overgedragen aan de Franse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarmee voldoende voortvarend gehandeld en bestaat er voldoende zicht op uitzetting.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Met onbekende bestemming vertrokken