ECLI:NL:RBDHA:2024:10789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.21694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de handhaving van het besluit tot uitzetting van een Egyptische asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiser, een Egyptische asielzoeker, tegen de handhaving van het besluit tot uitzetting behandeld. Eiser had op 19 maart 2024 een zesde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besloot op 20 maart 2024 dat de uitzetting niet achterwege zou blijven. Eiser's asielaanvraag werd op 8 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, en zijn bezwaar tegen het besluit van 20 maart werd op 17 mei 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn vanwege een gebrek aan connexiteit.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen nieuwe relevante elementen zijn in het asielrelaas van eiser. Eiser stelt dat hij geen plek, huis of geld heeft in Egypte en dat zijn vader gedetineerd is, maar de rechtbank concludeert dat deze stellingen niet onderbouwd zijn en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag louter is ingediend om de uitzetting te vertragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding voor bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.21694 (beroep), NL24.21695 (voorlopige voorziening) en AWB 24/6892 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [V-nummer].
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de handhaving van het besluit waarin de staatssecretaris aan eiser heeft meegedeeld dat zijn uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Eiser heeft op 19 maart 2024 een zesde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1.
Bij besluit van 20 maart 2024 heeft verweerder beslist dat uitzetting van eiser niet achterwege wordt gelaten.
1.2.
Op 8 april 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 maart 2024 en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 24/6892). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 mei 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld (NL24.21694) en wederom verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser heeft erop gewezen dat er reeds een voorlopige voorziening aanhangig was. Niettemin is wederom een zaaknummer aangemaakt, NL24.21695.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1991. Eiser zou op 20 maart 2024 worden uitgezet naar Egypte. Eiser heeft op 19 maart 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft vervolgens met een zogeheten 3.1 Vb [1] besluit beslist dat de uitzetting van eiser niet achterwege blijft. Op 20 maart 2024 is eiser uitgezet.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser voert aan dat hij in Egypte geen plek, geen huis en geen geld heeft. Verder voert eiser aan dat zijn vader gedetineerd is en dat de Egyptische autoriteiten hem zullen opwachten bij het vliegveld. Eiser heeft dit vernomen via een vriend die het van eisers moeder heeft gehoord.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder geen nieuw relevant element. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verwachte problemen in Egypte al eerder zijn beoordeeld in eerdere procedures. Niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat. Ten aanzien van de gestelde detentie van eisers vader stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet is onderbouwd. Daarnaast is de vriend van eiser geen objectieve bron. Verder heeft eiser gesteld dat zijn vader door de Egyptische autoriteiten zou zijn bezocht, een dag voor eiser een gehoor had, in de week voor zijn uitzetting. Echter had eiser die week geen gehoor. Bovendien heeft eiser geen causaal verband kunnen aantonen tussen hemzelf en de detentie van zijn vader. Verweerder concludeert daarom dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevinden die die relevant kunnen zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. [2] Bovendien is de aanvraag volgens verweerder louter ingediend om de uitzetting te vertragen. Verweerder concludeert dat op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder a, van het Vb de uitzetting van eiser niet achterwege wordt gelaten.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende overtuigend zijn bezwaargronden
heeft weerlegd. Eiser heeft gemotiveerd de stellingen van verweerder weersproken. Verweerder verwijst echter enkel naar het voornemen. Eiser herhaalt dan ook wat hij heeft gesteld in bezwaar. Verder heeft verweerder de detentie van eisers vader niet beoordeeld in samenhang met de problemen van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende is ingegaan op de gronden van bezwaar. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat – kort gezegd – de detentie van zijn vader wel een relevant nieuw element is, dat hij onvoldoende tijd heeft gekregen om bewijsstukken te overleggen, dat verweerder ten onrechte geen causaal verband heeft aangenomen tussen zijn vaders detentie en zijn gestelde problemen en dat de asielaanvraag daarom niet louter is ingediend om de geplande uitzetting te vertragen of te verhinderen. Verweerder heeft in het bestreden besluit daarop gereageerd door te verwijzen naar het voornemen op zijn asielaanvraag van 22 maart 2024 en aan te geven dat het aan eiser is om een complete aanvraag in te dienen en dat niet gewacht kan worden op bewijsstukken. Wat betreft het causaal verband tussen de gestelde detentie van zijn vader en de situatie van eiser heeft verweerder ook naar voormeld voornemen gewezen, waarin staat dat de stellingen van eiser, vernomen van een niet-objectieve bron uit de derde hand, niet kunnen worden aangemerkt als nieuw relevant element of bevinding.
7. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zullen de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Zie Werkinstructie 2023/7 Opvolgende asielaanvragen.