ECLI:NL:RBDHA:2024:10774
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van 11 juni 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dit verzuim niet tijdig heeft hersteld. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen wanneer het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank legt uit dat een eiser in het beroepschrift de specifieke gronden van het beroep moet vermelden. In dit geval heeft eiser nagelaten om deze gronden te vermelden, ondanks een verzoek van de rechtbank op 18 juni 2024 om dit verzuim binnen een week te herstellen. Aangezien eiser binnen de gestelde termijn geen beroepsgronden heeft ingediend, concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van M.S.G. van der Werf, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.