ECLI:NL:RBDHA:2024:10770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/09/664367 / C/09/664368 / C/09/664370 / C/09/664371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldhulpverlening en huurrecht met betrekking tot woningontruiming

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om een geplande woningontruiming te voorkomen. De ontruiming was gepland voor 15 april 2024, wat een bedreigende situatie voor de huurders met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zich op 9 april 2024 hebben aangemeld bij de Gemeentelijke Schuldhulpverlening en dat zij een overeenkomst tot budgetbeheer hebben getekend. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ernst van de schuldenlast van de huurders, die op dat moment € 76.316,72 bedroeg, en naar de stappen die zij hebben ondernomen om hun financiële situatie te stabiliseren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de huurders zwaarder wegen dan die van de verhuurders, de heren [naam 3] en [naam 4]. De huurders hebben aangetoond dat zij in staat zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen via budgetbeheer, en dat er geen sprake is van een huurachterstand. De rechtbank heeft het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de ontruiming voor zes maanden is verboden. Dit biedt de huurders de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden en een regeling met hun schuldeisers te treffen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de voorziening vervalt na zes maanden of eerder indien het WSNP-verzoek wordt afgehandeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/664367 / FT RK 24/329, C/09/664368 / FT RK 24/330, C/09/664370 / FT
RK 24/331, C/09/664371 / FT RK 24/332
beschikking (bij vervroeging) op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 4 juli 2024
[naam 1],
en
[naam 2],
beiden wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar,
tegen
[naam 3] en [naam 4] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna: de heren [naam 3] en [naam 4] ,
gemachtigde: mr. V. Kortenbach.
Waar deze zaak over gaat
Op 15 april 2024 stond een woningontruiming van de woning van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gepland. Hierdoor is voor de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een bedreigende situatie ontstaan. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de woningontruiming voor zes maanden wordt verboden. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 10 april 2024 hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij hebben zij ook ieder een WSNP-verzoek ingediend. Op 11 april 2024 is middels een tussenbeschikking bepaald dat de voorlopige voorziening wordt behandeld op 25 april 2024.
1.2
Tijdens de zitting van 25 april 2024 heeft mr. Kortenbach een mondeling wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is op 10 juni 2024 door de wrakingskamer afgewezen. De voortgezette behandeling van de voorlopige voorziening is bepaald op 1 juli 2024.
1.3.
Het verzoek houdt in dat de heren [naam 3] en [naam 4] wordt verboden om de woning die zij verhuren aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] te ontruimen. De ontruiming stond gepland voor 15 april 2024.
1.4.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 11 april 2024 de heren [naam 3] en [naam 4] verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een eindbeslissing is genomen.
1.5.
Op de zittingen zijn verschenen:
- de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
- mr. D.A. IJpelaar,
- de heren [naam 3] en [naam 4] ,
- mr. V. Kortenbach,
- de heer [naam 5] , toehoorder werkzaam bij Korenhof en Partners
Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
1.6.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
- het verweerschrift van mr. Kortenbach van 25 april 2024;
- producties ingezonden door mr. Kortenbach bij brief van 24 juni 2024;
- de email van mr. IJpelaar van 28 juni 2024;
- de ter zitting door mr. IJpelaar overgelegde stukken inzake budgetbeheer;
- de spreekaantekeningen van mr. Kortenbach van 1 juli 2024.

2.De beoordeling

Het doel van de voorlopige voorziening

2.1.
Bij een gedwongen ontruiming, de beëindiging van de levering van gas, water en/of elektriciteit, of de opzegging of ontbinding van een zorgverzekering, is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt in die gevallen de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] in staat zijn het minnelijke traject voort te zetten. Zij kunnen dan met hun schuldeisers een regeling voor hun schulden proberen te bereiken en worden in die periode niet gehinderd door (executie)maatregelen.
Is sprake van een bedreigende situatie?
2.2.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. De woningontruiming is namelijk aangezegd voor 15 april 2024.
Is een aanvang gemaakt met schuldhulpverlening?
2.3.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben zich op 9 april 2024 gemeld bij de Gemeentelijke Schuldhulpverlening in Den Haag. Op 12 april 2024 hebben zij een overeenkomst tot budgetbeheer getekend. De consulent Financiële Dienstverlening van de Gemeente Den Haag (mevrouw [naam 6] ) is op dit moment bezig met het in kaart brengen van de totale schuldenlast. Bij e-mail van 28 juni 2024 geeft mevrouw [naam 6] aan dat:
- de lopende huur wordt betaald via budgetbeheer en zodoende is gegarandeerd;
- er op 19 juni 2024 een psychologische en somatische screening heeft plaatsgevonden bij de heer [naam 1] . De uitkomst hiervan wordt verwacht op 8 juli 2024, waarna bekeken kan worden op welke grondslag een verzoek tot beschermingsbewind kan worden gebaseerd;
- er met de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] is gesproken over de inzet van een ouderenconsulent;
- de schuldenlast voor zover nu bekent bestaat uit: een schuld aan de belastingdienst van € 61.210,-, een schuld aan D. Bouter van € 12.000,- (inzake aflossing van de openstaande huurschuld van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ) en € 3.106,72 inzake proceskosten aan de verhuurder;
- de oorzaak van de schulden is gelegen in het ontbreken van overzicht en het moeite hebben met een bepaling uit de huuroverenkomst.
2.4.
In het licht van het voorgaande moet worden geoordeeld dat sprake is van een serieuze schuldenlast die op dit moment € 76.316,72 bedraagt en waarvan de omvang nog niet volledig vast staat. Dankzij budgetbeheer en de opgestarte schuldhulpverlening zijn de huurbetaling aan de heren [naam 3] en [naam 4] gegarandeerd. Het licht hiervan treft het betoog van de heren [naam 3] en [naam 4] dat het verzoekschrift niet aan de ontvankelijkheidsvereisten voldoet geen doel.
2.5.
Om het verzoek tot een voorlopige voorziening te kunnen toewijzen, is nodig dat de lopende huurtermijnen op tijd worden voldaan, zoals volgt uit artikel 287b lid 4 Fw jo. artikel 305 lid 2 Fw. Ter zitting heeft mr. IJpelaar aangegeven dat de lopende huurtermijnen voor de maanden mei, juni en juli 2024 door de gemeente zijn voldaan, wat door de heren [naam 3] en [naam 4] is bevestigd.
Belangenafweging
2.6.
De rechtbank stelt vast dat artikel 287b Fw geen criterium bevat op grond waarvan kan worden beslist of een verzoek tot een voorlopige voorziening moet worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 287 lid 4 Fw. waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] enerzijds en de belangen van de heren [naam 3] en [naam 4] anderzijds.
2.6.
De heren [naam 3] en [naam 4] stellen dat sprake is van misbruik van recht, wegens het ontbreken van de goeder trouw van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] . Zij stellen dat in oktober 2023 reeds een melding is gemaakt van de betalingsproblemen bij de afdeling vroegsignalering en schuldhulpverlening van de gemeente Den Haag, maar dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] toen niet wilden meewerken. Ook nu zou sprake zijn van een niet serieuze poging tot schuldbemiddeling en wordt slechts getracht om uitstel van de door de kantonrechter uitgesproken ontruiming te bewerkstelligen. Een adempauze is bovendien niet nodig, omdat geen sprake is van problematische schulden. De schuld aan de heren [naam 3] en [naam 4] is bovendien al voldaan.
2.7.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen besproken is op de zitting blijkt dat de schuldhulpverlening van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] recent is opgestart en zich in de stabilisatiefase bevindt. Gelet op de inmiddels gezette stappen (start van het budgetbeheer met garantie van de huurbetalingsverplichting en de uitvoering van medisch onderzoek voor de grondslagbepaling van het in te dienen verzoek tot beschermingsbewind) is duidelijk dat sprake is van een stabiele situatie nu de lopende maandelijkse termijnen al geruime tijd worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank wijze de gezette stappen op een serieus schuldhulpverleningstraject en lijken de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] doordrongen van de noodzaak van de ingeschakelde hulpverlening. Gezien de hoogte van de maandelijkse huur (€ 2.449,-) kan gelet op het netto inkomen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] van € 7.366,53 worden gesproken van een aanzienlijke schuldenlast, waarvan de aflossing op korte termijn niet reëel is. Van misbruik van recht kan, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook niet worden gesproken, zodat dit betoog faalt.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de heren [naam 3] en [naam 4] . De belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bij het kunnen beschikken over woonruimte spreken voor zich. Ook het belang van de heren [naam 3] en [naam 4] om maandelijks een stabiele huur betaald te krijgen en huurachterstanden in de toekomst te voorkomen, spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: in de eerste plaats is er geen sprake meer van een huurachterstand, deze is namelijk voldaan. Gebleken is verder dat de lopende huur vanaf mei 2024 is betaald en via budgetbeheer is voldoening van de maandelijkse huurbetaling voldoende gegarandeerd. Tevens wordt gekeken naar onderbewindstelling van de heer [naam 1] waardoor gezorgd wordt voor een stabiele financiële situatie in de toekomst. Daar komt bij dat ook de heren [naam 3] en [naam 4] gebaat zijn bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden.
2.9.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen. Daarmee wordt de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de gelegenheid geboden om het minnelijke traject voort te zetten met als doel om met hun schuldeisers een regeling voor de schulden te bereiken en/of het minnelijke traject af te ronden.
2.10.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben ook een WSNP-verzoek ingediend. Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De wet schrijft voor dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 287b lid 6 Fw). Na ontvangst van dit verslag en een compleet WSNP-verzoek zal de behandeling van dat verzoek worden ingepland.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • verbiedt de heren [naam 3] en [naam 4] tot ontruiming van de woning op het adres [adres] te [woonplaats] van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] over te gaan;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
zes maanden;
- bepaalt dat uiterlijk vier weken voor voornoemde datum door de schuldhulpverlener verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.