ECLI:NL:RBDHA:2024:1075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/5697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2022, waarin werd vastgesteld dat zij per 6 april 2022 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Dit besluit was gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in een besluit van 16 juni 2023, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 5 januari 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat zij niet in staat is om te werken en dat er een contra-expertise had moeten plaatsvinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft echter het medisch advies van T. Hupkens meegenomen in zijn beoordeling, maar dit advies was opgesteld in het kader van de Participatiewet, wat een ander beoordelingskader met zich meebrengt dan de WIA. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door alleen vanuit medische optiek het rapport van de primaire verzekeringsarts te beoordelen, omdat de bezwaargronden van eiseres geen aanleiding gaven voor een heroverweging vanuit arbeidskundig perspectief.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres per 6 april 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Inleiding

In het besluit van 1 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 6 april 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Aan het primaire besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts van 12 mei 2022 en van de arbeidsdeskundige van 31 mei 2022 ten grondslag.
In het besluit van 16 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 15 juni 2023 ten grondslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam].

Overwegingen

Gronden van eiseres
1. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om aan het werk te gaan en zij in
aanmerking zou moeten komen voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts b&b heeft alleen vanuit medische optiek het rapport van de primaire verzekeringsarts beoordeeld en eiseres vraagt zich af of dit voldoende zorgvuldig is omdat de consequenties van dit onderzoek voor eiseres zeer verreikend zijn. Verder heeft verweerder ten onrechte geen contra-expertise verricht.
In het medisch advies van T. Hupkens van 31 maart 2023 staat dat eiseres op medische gronden geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Deze medisch adviseur heeft eiseres onderzocht in het kader van de Participatiewet. Eiseres verzoekt de rechtbank om vanwege dit medisch advies een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Standpunt van verweerder
2. In het verweerschrift is toegelicht dat het medisch advies van Hupkens is meegenomen door de verzekeringsarts b&b en dat dit medisch advies geen nieuwe medische informatie betreft. De verzekeringsarts b&b heeft verder opgemerkt dat dit medisch advies is opgesteld in het kader van de Participatiewet, welke wet een ander beoordelingskader heeft dan de WIA. In het kader van de WIA wordt gekeken of aan de hand van de Functionele Mogelijkhedenlijst nog passend werk gevonden kan worden. Bovendien heeft het onderzoek plaatsgevonden in maart 2023, terwijl de datum in geding 6 april 2022 is. Verweerder erkent overigens dat het na het auto-ongeluk in 2020 bergafwaarts is gegaan met eiseres en daarvoor zijn ook aanvullende beperkingen aangenomen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank kan eiseres niet volgen in de stelling dat verweerder een contra-expertise had moeten verrichten, omdat zij zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase op een spreekuur is gezien bij een verzekeringsarts. De rechtbank acht het voldoende zorgvuldig dat de verzekeringsarts b&b alleen vanuit medische optiek het rapport van de primaire verzekeringsarts heeft beoordeeld, omdat de bezwaargronden van eiseres geen aanleiding gaven om ook een heroverweging te laten plaatsvinden vanuit arbeidskundig perspectief. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b op basis van eigen onderzoek bepaald dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts, en daarmee de door die verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst, kan worden gevolgd. Dit betekent dat niet opnieuw een beoordeling door een arbeidsdeskundige b&b behoeft plaats te vinden.
4. Zoals ter zitting ook is besproken is het medisch onderzoek van Hupkens verricht in het kader van de Participatiewet en betreft dit een ander beoordelingskader. Daarnaast ziet het medisch advies op een andere datum dan de datum in geding. Verder heeft de verzekeringsarts b&b het medisch advies van Hupkens gezien en meegenomen in de heroverweging in bezwaar. In hetgeen eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om van de heroverweging van de verzekeringsarts b&b af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.

Conclusie

5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per 6 april 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.