ECLI:NL:RBDHA:2024:1073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering na medisch onderzoek en revalidatietraject

Op 5 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.I. Zaad, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Eversteijn. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2023, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig was, en dat de ingebrachte argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Eiser had in de primaire fase een spreekuur gehad bij een geregistreerd verzekeringsarts, en het dossier bevatte voldoende informatie van behandelaars. Eiser had geen nieuwe medische feiten aangedragen die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiser, waaronder chronische pijn en milde psychische klachten, en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, adequaat waren vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1865
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. C.I. Zaad),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

In het besluit van 26 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 26 juli 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts van 16 september 2022 en van de arbeidsdeskundige van 15 oktober 2022 ten grondslag.
In het besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 13 januari 2023 ten grondslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek om vergoeding van proceskosten.

Overwegingen

Gronden van eiser
1. Eiser voert aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Zo had de verzekeringsarts b&b meer informatie bij de behandelaars moeten opvragen. Verweerder heeft ten onrechte geen nadere medische keuring naar eisers gebreken laten uitvoeren. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn werkelijke beperkingen. Eiser heeft last van zijn benen en van zijn rug en heeft hiervoor acties ondernomen om hiervan te herstellen en revalideren. Hij heeft een traject ondergaan van 12 weken bij het OCA-behandelteam, een specialistische organisatie die onder andere mensen met chronische pijn behandelen. Dit behandeltraject vond plaats tussen mei en september 2022. Helaas heeft het behandeltraject niet het gewenste effect gehad en is eiser nog altijd beperkt. Op de zitting heeft eiser verzocht om een nadere medische beoordeling, te meer omdat hij wel arbeidsongeschikt is voor het eigen werk, maar niet voor fictief ander werk.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medische problematiek van eiser uitgebreid naar voren komt in het medisch rapport van 16 september 2022. Ook blijkt uit dit rapport dat er wel informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Verder heeft eiser niet met medische gegevens onderbouwd dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Verweerder ziet geen reden om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest en dat hetgeen eiser daartegen heeft ingebracht, onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur en heeft de ingebrachte en opgevraagde medische informatie kenbaar betrokken bij de beoordeling. De medische informatie bevat brieven van huisarts K.E. Pater van 3 december 2020, van R. Speijers van OCA Haaglanden van 14 januari 2021, van neuroloog J. Boiten van 10 februari 2021, van orthopedisch chirurg A. Deenik van 14 juni 2021 en van huisarts F. de Ronde van 7 juli 2022. De verzekeringsarts b&b heeft zich bij de heroverweging in bezwaar gebaseerd op de dossiergegevens. De rechtbank acht het aan de verzekeringsartsen van verweerder om te beoordelen of zij nog meer medische informatie op hadden moeten vragen. Zij hebben dat niet nodig geacht en zij zijn ervoor geëquipeerd om dat te kunnen beoordelen. Ook acht de rechtbank een nader onderzoek niet nodig. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen dringende reden bestaat om een persoonlijk contact met eiser te hebben. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser in de primaire fase is gezien en onderzocht op een spreekuur bij een geregistreerd verzekeringsarts, het dossier al voldoende informatie van de behandelaars bevat en eiser geen nieuwe en nog niet eerder onderkende medische feiten of omstandigheden heeft genoemd. Het feit dat het voor eiser zwaar uitpakt omdat hij een lager inkomen heeft en eiser daarom niet snel recht heeft op een WIA-uitkering, is geen reden om het werk van de verzekeringsartsen onvoldoende te vinden. De rechtbank ziet dat in rapportages van de verzekeringsartsen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende beperkingen zijn aangenomen. Zo worden de klachten van eiser uitgebreid benoemd en wordt daarbij aangegeven tot welke beperkingen dit leidt.
Er is rekening gehouden met de chronische pijnklachten, milde psychische klachten en is eiser aangewezen op fysiek licht en licht stressbeperkt werk zonder nachtdiensten. Eiser heeft geen arbeidskundige gronden aangevoerd, dus de beroepsgronden kunnen ook op die grond niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
De rechtbank begrijpt dat eiser ondanks dat hij een uitgebreid revalidatietraject heeft ondergaan nog steeds klachten heeft van zijn benen en rug. De rechtbank acht dit in de beoordeling die de rechtbank moet maken evenwel niet doorslaggevend, omdat de beperkingen waarvoor eiser wil revalideren wel zijn opgenomen in de FML. Zo zijn in de FML beperkingen aangenomen op de items duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, trappenlopen, klimmen, staan, geknield of gehurkt actief zijn en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Of de prognose van de verbetering van deze klachten al dan niet correct is, is dus minder belangrijk.
4. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser per 26 juli 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier, op 5 januari 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.