ECLI:NL:RBDHA:2024:1071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/7127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in een sociale zekerheidszaak zonder spoedeisend belang

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024, in de zaak met nummer SGR 23/7127, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat haar vanaf 3 oktober 2023 geen recht op een uitkering op grond van de Ziektewet toekende, omdat zij arbeidsgeschikt werd geacht voor haar eigen werk. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verder werd gesteld dat er geen sprake was van 'onverwijlde spoed' die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bij financiële geschillen is dit niet snel het geval, aangezien na afloop van de bodemzaak het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onomkeerbare situatie dreigde en dat verzoekster haar stellingen niet had onderbouwd met bewijsstukken.

Verzoekster had aangevoerd dat zij door haar huwelijkse voorwaarden in financiële problemen zou komen, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat zij een partner met inkomen had en een eigen woning bezat. Hierdoor was er geen acute noodsituatie en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wees ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7127

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: R. Misier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 4 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster vanaf 3 oktober 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij arbeidsgeschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster voert aan dat zij is gewezen op haar ZW-uitkering. Wegens werkachterstanden bij verweerder kan het bezwaar van verzoekster niet binnen 6 weken na indiening worden behandeld door verweerder, zodat zij heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 4 december 2023 heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht om te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Hierbij is uitdrukkelijk gevraagd of verzoekster kan aangeven of zij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan en, zo nee, waarom niet. In reactie daarop heeft verzoekster aangegeven dat zij is gehuwd op huwelijkse voorwaarden en dat in die voorwaarden is opgenomen dat verzoekster de helft van de kosten die het huishouden heeft, moet dragen. Omdat haar inkomen is gestopt kan zij niet voldoen aan die voorwaarden. Hierdoor kunnen er schulden ontstaan en loopt verzoekster kans dat er incassokosten en maatregelen worden getroffen. Verder heeft ze geen recht op een bijstandsuitkering omdat ze een gezamenlijke woning bezit.
4. Verweerder heeft aangegeven dat verzoekster een partner heeft met inkomen en dat zij niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisende situatie.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd met stukken, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat verzoekster een partner heeft met inkomen en een eigen woning bezit. Bovendien stelt verzoekster enkel dat er schulden kunnen ontstaan vanwege de huwelijkse voorwaarden, die overigens ook niet zijn overgelegd.
6. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.