ECLI:NL:RBDHA:2024:10694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
09/019120-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen in het verkeer met dodelijke afloop

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2023 betrokken was bij een verkeersongeval te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961, heeft samen met een medeverdachte een auto, die niet wilde starten, over een parkeerdek geduwd. Het plan was om de auto over een helling te duwen in de hoop dat deze zou starten. Tijdens het uitvoeren van dit plan verloor de medeverdachte de controle over het voertuig, dat vervolgens ongecontroleerd naar beneden rolde en twee fietsers raakte. Eén van de fietsers, [slachtoffer 1], overleed later aan haar verwondingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend hebben gedragen door het voertuig op deze manier te duwen, vooral gezien de omstandigheden van het verkeer en de steile helling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als bestuurder kan worden aangemerkt, maar wel als weggebruiker in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, met als gevolg de dood van een ander.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, maar vond een gevangenisstraf niet passend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/019120-24
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw
mr. M.A.V. Hoogerduyn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
als verkeersdeelnemers, namelijk als bestuurder van een (motor) voertuig (merk Peugeot, van type
206) en/of voetganger/weggebruiker die dat voertuig voortduwden, althans met zich meevoerden,
daarmede rijdende of dat voertuig voortbewegende over de weg, op het parkeerdek en/of de
helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en/of De Horst,
zich zodanig hebben/heeft gedragen dat een aan hun/haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
- dat voertuig op dat parkeerdek naar, althans in de richting van de (aflopende) helling te duwen,
- vervolgens dat voertuig over de rand van die helling te duwen,
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats te nemen, althans zonder in staat te zijn dat
voertuig adequaat te besturen en/of te controleren,
- dat voertuig de helling af te laten rollen en/of rijden en/of
- geen voorrang te geven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig tot stilstand te
brengen,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- een voertuig op een parkeerdek in de richting van de (aflopende) helling heeft geduwd, en/of
- vervolgens dat voertuig over de rand van de helling heeft geduwd, en/of
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats heeft genomen, althans niet in staat is geweest
het voertuig adequaat te besturen en/of te controleren, en/of
- dat voertuig ongecontroleerd de helling heeft af laten rollen en/of rijden,
- geen voorrang heeft gegeven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig tot stilstand
heeft gebracht,
waardoor het aan hun/haar schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is
overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 oktober 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,
op de weg, het parkeerdek en/of de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en/of De Horst,
- een voertuig op dat parkeerdek in de richting van de (aflopende) helling heeft geduwd, en/of
- vervolgens dat voertuig over de rand van de helling heeft geduwd, en/of
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats heeft genomen, althans niet in staat is geweest
het voertuig adequaat te besturen en/of te controleren, en/of
- dat voertuig ongecontroleerd de helling heeft af laten rollen en/of rijden,
- geen voorrang heeft gegeven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig tot stilstand
heeft gebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023334360, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH), team verkeer (DH) met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74 en de Verkeersongevallenanalyse, apart genummerd 1 t/m 64).
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende, (p. 2-3):
Op dinsdag 24 oktober 2023 heeft er op de Horst een verkeersongeval plaatsgevonden, tussen een personenauto en twee fietsers. Op voornoemde dag, datum en tijd, stonden verdachten ( [medeverdachte] en [verdachte] ) met hun
voertuig, merk Peugeot, van type 206 op het parkeerdek van de Hoogvliet supermarkt, gelegen aan de Horst te 's-Gravenhage. Omdat het voertuig niet startte, heeft verdachte [medeverdachte] besloten om het voertuig in de richting van de parkeerdek helling te duwen. Toen verdachten het voertuig naar de helling geduwd hadden, heeft verdachte [medeverdachte] uiteindelijk het laatste zetje gegeven. Toen het voertuig naar beneden reed, kon verdachte [medeverdachte] niet meer tijdig in het voertuig komen en hing verdachte [medeverdachte] half buiten het voertuig. Verdachte [medeverdachte] kon het voertuig niet meer onder controle brengen en het voertuig reed ongecontroleerd naar beneden. Toen het voertuig onderaan de helling reed, kwamen beide fietsers ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) aan fietsen. Het voertuig reed tegen beide fietsers aan en reed daarna ongecontroleerd door en kwam uiteindelijk na ongeveer 100m tegen de muur van de Apotheek tot stilstand. Beide fietsers raakten gewond. Fietser [slachtoffer 2] raakte lichtgewond en fietser [slachtoffer 1] raakte zwaar gewond en is met spoed vervoerd naar het ziekenhuis te s-Gravenhage. Op dinsdag 31 oktober 2023 is het slachtoffer [slachtoffer 1] aan haar verwondingen in het MCH Westeinde ziekenhuis overleden.
2. Het proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 17 december 2023, voor zover inhoudende (p. 57):
Gelet op het feit dat de bestuurder van de Peugeot tegen zowel de damesfiets, de
mountainbike alsmede de zijgevel van perceel Kleine Loo 470 was gebotst had de bestuurder van de Peugeot zijn voertuig onzes inziens niet op tijd tot stilstand kunnen brengen.
Aangezien de bestuurder van de Peugeot aan het linker voorportier hing en dus niet op de bestuurderspositie zat kan gesteld worden dat de bestuurder van de Peugeot de controle over zijn voertuig verloor dan wel niet had.
Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Peugeot vanuit een uitrit de weg opreed en zowel de bestuurder van de damesfiets als van de mountainbike niet voor heeft laten gaan.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 27 juni 2024, voor zover inhoudende:
De voorzitter toont de beelden met de naam “
beelden Hoogvliet”,
datum 24-10-23
Vanaf 17:43:41 tot 17:45:03:verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] duwen het voertuig vanaf de parkeerplaats op het parkeerdek naar de helling. De rechtbank ziet beide verdachten met kracht voortduwende bewegingen maken.
17:45:04 tot 17:45:05:verdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] , die nu rechts naast het voertuig staat, maken beiden met kracht een voortduwende beweging, waarna het voertuig begint te rollen.
17:45:06:verdachte [medeverdachte] stapt met zijn rechter been in het voertuig waarna te zien is dat het voertuig verder naar beneden rolt, het portier open staat en verdachte [medeverdachte] deels uit het voertuig hangt. Verdachte [verdachte] staat nog bovenaan de helling en is niet in het voertuig gestapt.
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 2 november 2023, voor zover inhoudende (p. 20):
V: Wat is uw burgerlijke staat?
A: ik heb al 26 jaar een vriendin.
V; Hoe was uw fysieke toestand op het moment van het verkeersongeval?
A: Ik heb artrose in mijn nek, rug en knieën.
A: Ik kwam toen met het idee om de auto naar de helling te duwen en dan de auto in de versnelling te zetten zodat de auto weer ging starten. Ik wilde op de helling naar beneden in de auto stappen. Ik zat op de bestuurdersstoel en mijn linkerbeen was nog buiten de auto.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juni 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb wat geduwd. Hij zei: “wil je wat duwen?” Het klopt dat we samen op het parkeerdek de auto aan het duwen waren.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 24 oktober 2023 stond de auto van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) geparkeerd op een parkeerdek in Den Haag. Toen bleek dat de auto niet wilde starten, heeft hij bedacht om de auto te duwen naar de helling van het parkeerdek, de auto daar een klein zetje te geven zodat deze zou gaan rollen, met de bedoeling om er vervolgens in te gaan zitten, de koppeling in te trappen en de auto in zijn eerste versnelling te zetten. Zijn idee was dat de motor door de vaart van het voertuig dan weer zou starten. Hij heeft ter uitvoering van dit idee samen met de verdachte, zijn vriendin, de auto naar de helling geduwd en de auto over de drempel geduwd waardoor die auto van de helling is gaan rollen. [medeverdachte] heeft hierbij de controle over dat voertuig verloren. Als gevolg hiervan is het voertuig tegen twee fietsers gebotst. Eén daarvan, [slachtoffer 1] , is hierdoor komen te overlijden.
Bestuurder en/of weggebruiker in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte kan worden aangemerkt als bestuurder en/of weggebruiker in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op die vraag afhangt van alle omstandigheden van het geval. Als bestuurder heeft niet enkel te gelden degene die achter het stuur plaatsheeft; ook personen die minder zelfstandig of op atypische wijze een rol spelen bij de voortbeweging van een voertuig kunnen als bestuurder worden aangemerkt. In dit geval heeft de verdachte samen met [medeverdachte] de auto over het parkeerdek van de Hoogvliet, in de richting van de toegangshelling geduwd. Bij die toegangshelling hebben zij samen de auto het laatste zetje over de drempel van de helling gegeven. Terwijl de auto de helling af begon te rollen, heeft [medeverdachte] getracht achter het stuur te komen en de motor te starten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tijdens het duwen op het parkeerdek feitelijk niet kan worden gezien als bestuurder, maar wel als weggebruiker in de zin van artikel 6 WVW. Met het van buitenaf duwen van de auto, neemt zij weliswaar deel aan het verkeer, maar het duwen van een auto zonder draaiende motor is onvoldoende om aangemerkt te worden als bestuurder.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
Om vervolgens tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin de verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en roekeloos rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Roekeloosheid?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met haar handelen roekeloos heeft gehandeld. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een voertuig van minimaal 974 kilo (het gewicht van het betreffende voertuig als het leeg is), van een helling heeft geduwd, tijdens de avondspits, wanneer het erg druk is met winkelend publiek in de omgeving van het winkelcentrum en het parkeerdek. Terwijl de auto van de helling rolt, zou [medeverdachte] in de auto springen, de koppeling intrappen om het voertuig in de eerste versnelling te zetten en dan te remmen voordat deze het einde van de helling bereikt. Zoveel handelingen verrichten in zo’n korte tijd is naar het oordeel van de officier van justitie onmogelijk. Het plan van [medeverdachte] was onuitvoerbaar en dat was ook te voorzien. De verdachte wist van het plan van [medeverdachte] , maar deed desondanks mee met de uitvoering hiervan. Dergelijk gedrag is volgens de officier van justitie dermate dom en onvoorzichtig, dat dit juridisch kan worden gekwalificeerd als roekeloosheid.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van roekeloosheid sprake is indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Roekeloosheid betreft daarmee de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of (a) verdachte de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan, en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) opzet heeft gehad op het schenden van de verkeersregels. Hoe ondoordacht en onverstandig het idee van [medeverdachte] ook is geweest om de auto te laten starten door deze van een steile helling af te duwen, zowel hij als de verdachte hebben er blijkens hun verklaringen geen moment bij stil gestaan dat het plan ook zou kunnen mislukken. Dat betekent dat het ook niet bij hen is opgekomen dat [medeverdachte] geen controle over het voertuig zou verkrijgen, waardoor het voertuig een te hoge snelheid zou halen en hij geen voorrang meer zou kunnen verlenen aan de twee getroffen fietsers. Aldus heeft de verdachte wel in ernstige mate, maar niet opzettelijk, de verkeersregels overtreden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] in al hun naïviteit de kans op het veroorzaken van een verkeersongeval niet bewust hebben aanvaard, zodat er ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Nu dergelijk opzet ontbreekt, kan niet worden gesproken van het overtreden van artikel 5a WVW. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenmin voldoende aanknopingspunten om haar schuld als ‘aan opzet grenzend’ te kwalificeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het handelen van de verdachte geen sprake is van roekeloosheid.
Zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag
Nu er geen sprake is van roekeloosheid moet vervolgens worden vastgesteld of er dan sprake is van één van de lichtere gradaties van schuld.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het enige dat de verdachte feitelijk heeft gedaan, het voortduwen van het voertuig op het parkeerdek zelf betreft, hetgeen op zichzelf niet strafbaar is. Zowel het plan als de uitvoering kwamen niet vanuit de verdachte maar vanuit [medeverdachte] . Voorts heeft de verdachte geen inzicht in verkeerssituaties, omdat ze nooit een rijbewijs heeft gehad en dus geen kennis heeft van de werking van een auto.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat voor de gemiddelde mens te voorzien is dat het door [medeverdachte] bedachte idee om de auto te laten starten, enorm gevaarlijk is. Dat de verdachte geen kennis heeft van de werking van auto’s, omdat zij nooit een rijbewijs heeft gehad, maakt dit niet anders. De verdachte heeft immers wel herhaaldelijk tegen [medeverdachte] gezegd dat hij de ANWB moest bellen, maar besluit desondanks [medeverdachte] toch te helpen met het duwen van de auto op het moment dat [medeverdachte] dit vraagt. Vervolgens geldt dat een auto die [medeverdachte] had, zwaar is. Dit heeft de verdachte zelf ook kunnen bemerken tijdens het duwen van het voertuig naar de rand voor de helling, wat ruim anderhalve minuut heeft geduurd. Verder is van belang dat die helling zeer steil is. Het is voorzienbaar dat als een zwaar voertuig van een steile helling gaat rollen, dit met een aanzienlijke snelheid gepaard zal gaan en dat het dus ontzettend lastig, zo niet onmogelijk, is om dan nog op tijd in het voertuig te springen, de koppeling in te trappen, de auto in de eerste versnelling te zetten en te remmen voordat het voertuig het einde van de helling bereikt. [medeverdachte] leed ten tijde van het ongeval bovendien aan artrose, zodat het plan dat hij in de auto zou kunnen springen onrealistisch is te noemen. De verdachte, die al jaren zijn vriendin is, moet hebben geweten van deze fysieke beperking. Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk dat de verdachte dan toch meewerkt aan de uitvoering van het plan, terwijl zij kan weten dat het voor [medeverdachte] heel moeilijk zal zijn om met zijn fysieke gesteldheid in een rollende auto te springen. Verder vond het incident plaats bij een supermarkt tijdens de avondspits, een tijdstip waarop veel mensen naar de supermarkt gaan na hun werk of langs het winkelcentrum naar huis fietsen. Dat maakt het risico op ongelukken alleen maar groter. Dat de verdachte desondanks heeft geholpen om het plan door te zetten, kwalificeert de rechtbank als zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden duidelijk is te zien dat de verdachte niet alleen duwt op het parkeerdek, maar dat zij ook boven aan de helling een voortduwende beweging maakt tegen de auto en daarmee dus medeverantwoordelijk is voor het rollen van het voertuig. Om die reden is zij schuldig aan het als gevolg daarvan ontstane ongeval.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is van overtreding van artikel 6 WVW in de vorm van zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag van de verdachte.
Medeplegen
De laatste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] omdat de verdachte alleen op het parkeerdek heeft geduwd en is gestopt met duwen voordat de rand van de helling was bereikt. Dit is onvoldoende om tot een nauwe en bewuste samenwerking te komen. Voor een nauwe en bewuste samenwerking moet immers ook sprake zijn van het bevorderen of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte] heeft gevraagd of de verdachte hem wilde helpen bij zijn plan en dat heeft zij gedaan. Op de camerabeelden is ook duidelijk te zien dat de verdachte samen met [medeverdachte] het voertuig over het parkeerdek richting de helling duwt. Zij duwt vervolgens met [medeverdachte] de auto over de rand van de helling waardoor de auto is gaan rollen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] en dus van medeplegen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, als verkeersdeelnemers, namelijk als bestuurder van een motorvoertuig (merk Peugeot van type 206) en weggebruiker die dat motorvoertuig voortduwden, althans met zich meevoerden, daarmede rijdende of dat voertuig voortbewegende over de weg, op het parkeerdek en de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en De Horst, zich zodanig hebben gedragen dat een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- dat voertuig op dat parkeerdek naar, de aflopende helling te duwen,
- vervolgens dat voertuig over de rand van die helling te duwen,
- zonder in staat te zijn dat voertuig adequaat te besturen en te controleren,
- dat voertuig de helling af te laten rollen en/of rijden en
- geen voorrang te geven aan het overige verkeer en dat voertuig niet tijdig tot
stilstand te brengen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Vanwege de verzochte vrijspraak heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte geen straf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met [medeverdachte] een auto, die niet wilde starten, over het parkeerdek van een hoog gelegen parkeerterrein geduwd. Daarna hebben zij de auto over de rand van de lange, aflopende helling geduwd, met het idee om de auto daardoor gestart te krijgen. [medeverdachte] zou in de auto plaatsnemen en deze besturen. De verdachte en [medeverdachte] hebben daarmee voorzienbaar een - hoogstwaarschijnlijk - onuitvoerbaar plan geprobeerd uit te voeren en daarbij zeer grote risico’s genomen, hetgeen ook is gebleken. [medeverdachte] is nadat de auto ging rollen slechts gedeeltelijk in de auto gekomen en heeft deze niet kunnen besturen, noch doen afremmen. Vervolgens is de auto ongecontroleerd de helling afgerold, met als gevolg dat deze beneden aan de helling met forse snelheid twee fietsers op de openbare weg heeft geraakt, ten gevolge waarvan één van de slachtoffers later in het ziekenhuis is overleden. Dat ongeval gebeurde tijdens de avondspits, een moment dat er ter plekke veel mensen aanwezig waren. Het zien van het ongeval moet op de getuigen ook een aanzienlijke impact hebben gemaakt.
Het leed dat de verdachte de nabestaanden heeft aangedaan is groot en hun verlies is ingrijpend. Namens de zoon van het slachtoffer is ter terechtzitting toegelicht dat het verlies van zijn moeder, met wie hij samenwoonde, een enorme impact op zijn leven heeft gemaakt. Dat de verdachte en [medeverdachte] zo ondoordacht hebben gehandeld rekent de rechtbank hen beiden aan.
Naast de ernst van het feit en de dramatische gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar nabestaanden, heeft de rechtbank ter terechtzitting geconstateerd dat ook de verdachte tot op heden de gevolgen van haar gedragingen ondervindt. De verdachte heeft meermaals aangegeven dat zij door het verkeersongeval in shock is geraakt en daar elke nacht nachtmerries over heeft. Zij heeft via slachtofferhulp een brief geschreven aan de nabestaanden van het slachtoffer. De verdachte zal tot slot met het gegeven dat zij samen met [medeverdachte] verantwoordelijk is voor het leed dat zij de nabestaanden heeft aangedaan moeten leven.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij sinds het verkeersongeluk is getraumatiseerd en daarvoor hulp zoekt. Verder heeft zij een zwakke gezondheid, waaronder de noodzaak tot het nemen van medicatie voor haar hart en longen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank sluit in onderhavige zaak aan bij het oriëntatiepunt ‘ernstige schuld’ bij een verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden. Hiervoor geldt een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het hier gaat om een atypische zaak. De verdachte wilde [medeverdachte] slechts helpen om de auto weer te starten en heeft dat op een zeer ondoordachte wijze gedaan, met helaas verschrikkelijke gevolgen. Vanwege de intentie van de verdachte, de ongelukkige wijze waarop het verkeersongeval tot stand is gekomen en de kwetsbare persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf, ook in voorwaardelijke zin, voor de verdachte niet passend. Wel ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding om een taakstraf op te leggen. Door de omstandigheid dat [medeverdachte] het initiatief tot het duwen van de auto heeft genomen en de auto zou gaan besturen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten opzichte van hem een ondergeschikte rol had in het verkeersongeval. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om een lagere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal de taakstraf dan ook opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9 en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. I. Verhagen en V.K.M. Hanssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.