ECLI:NL:RBDHA:2024:10691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
09/280875-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen in het verkeer met dodelijke afloop

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2023 betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietsster om het leven kwam. De verdachte, geboren in 1961, duwde samen met een medeverdachte een auto van een parkeerdek naar een helling, met de bedoeling de auto te laten rollen zodat de motor zou starten. Tijdens deze handeling verloor de verdachte de controle over het voertuig, dat ongecontroleerd naar beneden rolde en twee fietsers raakte. Eén van de fietsers, [slachtoffer 1], overleed later aan haar verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/280875-23
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.J.A. Bakker naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen,
als verkeersdeelnemers, namelijk als bestuurder van een (motor) voertuig (merk
Peugeot, van type 206) en/of voetganger/weggebruiker die dat voertuig
voortduwden, althans met zich meevoerden,
daarmede rijdende of dat voertuig voortbewegende over de weg, op het parkeerdek
en/of de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en/of De Horst,
zich zodanig hebben/heeft gedragen dat een aan hun/zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- dat voertuig op dat parkeerdek naar, althans in de richting van de (aflopende)
helling te duwen,
- vervolgens dat voertuig over de rand van die helling te duwen,
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats te nemen, althans zonder in staat
te zijn dat voertuig adequaat te besturen en/of te controleren,
- dat voertuig de helling af te laten rollen en/of rijden en/of
- geen voorrang te geven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig tot
stilstand te brengen,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, op het
parkeerdek en/of de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en/of De Horst,
- een voertuig op een parkeerdek in de richting van de (aflopende) helling heeft
geduwd, en/of
- vervolgens dat voertuig over de rand van de helling heeft geduwd, en/of
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats heeft genomen, althans niet in
staat is geweest het voertuig adequaat te besturen en/of te controleren, en/of
- dat voertuig ongecontroleerd de helling af heeft laten rollen en/of rijden,
- geen voorrang heeft gegeven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig
tot stilstand heeft gebracht,
waardoor het aan hen/zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is
overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen,
op de weg, het parkeerdek en/of de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet
en/of De Horst,
- een voertuig op dat parkeerdek in de richting van de (aflopende) helling heeft
geduwd, en/of
- vervolgens dat voertuig over de rand van de helling heeft geduwd, en/of
- niet tijdig (als bestuurder) in dat voertuig plaats heeft genomen, althans niet in
staat is geweest het voertuig adequaat te besturen en/of te controleren, en/of
- dat voertuig ongecontroleerd de helling af heeft laten rollen en/of rijden,
- geen voorrang heeft gegeven aan het overige verkeer en/of dat voertuig niet tijdig
tot stilstand heeft gebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023334360, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH), team verkeer (DH) met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74 en de Verkeersongevallenanalyse, apart genummerd 1 t/m 64).
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende, (p. 2-3):
Op dinsdag 24 oktober 2023 heeft er op de Horst een verkeersongeval plaatsgevonden, tussen een personenauto en twee fietsers. Op voornoemde dag, datum en tijd, stonden verdachten ( [verdachte] en [medeverdachte] ) met hun voertuig, merk Peugeot, van type 206 op het parkeerdek van de Hoogvliet supermarkt, gelegen aan de Horst te 's-Gravenhage. Omdat het voertuig niet startte, heeft verdachte [verdachte] besloten om het voertuig in de richting van de parkeerdek helling te duwen. Toen verdachten het voertuig naar de helling geduwd hadden, heeft verdachte [verdachte] uiteindelijk het laatste zetje gegeven. Toen het voertuig naar beneden reed, kon verdachte [verdachte] niet meer tijdig in het voertuig komen en hing verdachte [verdachte] half buiten het voertuig. Verdachte [verdachte] kon het voertuig niet meer onder controle brengen en het voertuig reed ongecontroleerd naar beneden. Toen het voertuig onderaan de helling reed, kwamen beide fietsers ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) aan fietsen. Het voertuig reed tegen beide fietsers aan en reed daarna ongecontroleerd door en kwam uiteindelijk na ongeveer 100m tegen de muur van de Apotheek tot stilstand. Beide fietsers raakten gewond. Fietser [slachtoffer 2] raakte lichtgewond en fietser [slachtoffer 1] raakte zwaar gewond en is met spoed vervoerd naar het ziekenhuis te ‘s-Gravenhage. Op dinsdag 31 oktober 2023 is het slachtoffer [slachtoffer 1] aan haar verwondingen in het MCH Westeinde ziekenhuis overleden.
2. Het proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 17 december 2023, voor zover inhoudende (p. 57):
Gelet op het feit dat de bestuurder van de Peugeot tegen zowel de damesfiets, de
mountainbike alsmede de zijgevel van perceel Kleine Loo 470 was gebotst had de bestuurder van de Peugeot zijn voertuig onzes inziens niet op tijd tot stilstand kunnen brengen.
Aangezien de bestuurder van de Peugeot aan het linker voorportier hing en dus niet op de bestuurderspositie zat kan gesteld worden dat de bestuurder van de Peugeot de controle over zijn voertuig verloor dan wel niet had.
Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Peugeot vanuit een uitrit de weg opreed en zowel de bestuurder van de damesfiets als van de mountainbike niet voor heeft laten gaan.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 27 juni 2024, voor zover inhoudende:
De voorzitter toont de beelden met de naam “
beelden Hoogvliet”,
datum 24-10-23
Vanaf 17:43:41 tot 17:45:03:verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] duwen het voertuig vanaf de parkeerplaats op het parkeerdek naar de helling. De rechtbank ziet beide verdachten met kracht voortduwende bewegingen maken.
17:45:04 tot 17:45:05:verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] , die nu rechts naast het voertuig staat, maken beiden met kracht een voortduwende beweging, waarna het voertuig begint te rollen.
17:45:06:verdachte [verdachte] stapt met zijn rechter been in het voertuig waarna te zien is dat het voertuig verder naar beneden rolt, het portier open staat en verdachte [verdachte] deels uit het voertuig hangt. Verdachte [medeverdachte] staat nog bovenaan de helling en is niet in het voertuig gestapt.
4. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 2 november 2023, voor zover inhoudende (p. 26-27):
V: Wat had u voorafgaand aan het verkeersongeval gedaan?
A: De auto startte niet en wij hebben hem iets naar achteren geduwd en vervolgens naar voren. Ik zag dat hij naar beneden reed, ik zag dat hij de fietsers had gepakt. Hij had helemaal geen controle meer over de auto op de helling.
Bert vroeg "help mij even". Ik heb gedaan wat er gevraagd werd.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juni 2024, voor zover inhoudende:
Ik wilde mijn auto starten omdat hij het niet meer deed. Mijn vriendin zei: ‘bel de ANWB’. Ik zei: als ik hem een klein stukje laat rollen, dan loopt hij. Toen hij eenmaal aan het rollen ging, ging het zo snel en zo hard.
Naar aanleiding van het tonen van de camerabeelden met titel “beelden Hoogvliet” verklaart de verdachte:
Het kostte inderdaad veel moeite om de auto te duwen. Ik ben in die auto gaan zitten, met mijn linkervoet heb ik het laatste zetje over de drempel gezet, om hem in zijn versnelling te zetten. Ik zat er in maar mijn been zat er buiten. M’n linkerbeen was tot aan mijn knieën buiten de auto. Ik probeerde af te remmen met mijn voet. Ik probeerde nog te sturen, maar dat is niet gelukt. Ik heb op dat moment niet aan de handrem gedacht.
Ik gebruik een rollator. Die had ik al voor het ongeval. Ik ben al 26 jaar afgekeurd vanwege chronische spierklachten. Ik heb al zeven jaar een scootmobiel.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 24 oktober 2023 stond de auto van de verdachte geparkeerd op een parkeerdek in Den Haag. Toen bleek dat de auto niet wilde starten, heeft hij bedacht om de auto te duwen naar de helling van het parkeerdek, de auto daar een klein zetje te geven zodat deze zou gaan rollen, met de bedoeling om er vervolgens in te gaan zitten, de koppeling in te trappen en de auto in zijn eerste versnelling te zetten. Zijn idee was dat de motor door de vaart van het voertuig dan weer zou starten. Hij heeft ter uitvoering daarvan samen met zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), de auto naar de helling geduwd en de auto over de drempel geduwd waardoor die auto van de helling is gaan rollen. De verdachte heeft hierbij de controle over dat voertuig verloren. Als gevolg hiervan is het voertuig tegen twee fietsers gebotst. Eén daarvan, [slachtoffer 1] , is hierdoor komen te overlijden.
Bestuurder en/of weggebruiker in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte kan worden aangemerkt als bestuurder en/of weggebruiker in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op die vraag afhangt van alle omstandigheden van het geval. Als bestuurder heeft niet enkel te gelden degene die achter het stuur plaatsheeft; ook personen die minder zelfstandig of op atypische wijze een rol spelen bij de voortbeweging van een voertuig kunnen als bestuurder worden aangemerkt.
In dit geval heeft de verdachte samen met [medeverdachte] de auto over het parkeerdek van de Hoogvliet, in de richting van de toegangshelling geduwd. Bij die toegangshelling hebben zij samen de auto het laatste zetje over de drempel van de helling gegeven. Terwijl de auto de helling af begon te rollen, heeft de verdachte getracht achter het stuur te komen en de motor te starten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tijdens het duwen op het parkeerdek feitelijk nog niet kan worden gezien als bestuurder, maar wel als weggebruiker in de zin van artikel 6 WVW. Met het van buitenaf duwen van de auto neemt hij weliswaar deel aan het verkeer, maar het duwen van een auto zonder draaiende motor is onvoldoende om aangemerkt te worden als bestuurder. Dit verandert op het moment dat de verdachte bij het laatste zetje van de helling af probeert in te stappen en uiteindelijk gedeeltelijk achter het stuur zit. Op dat moment is de verdachte feitelijk bestuurder van het voertuig geworden. Dat blijkt alleen al uit de verklaring van de verdachte dat hij nog heeft geprobeerd om de auto te sturen. De omstandigheid dat hij vanaf dat moment geen controle meer had over het voertuig maakt hierbij niet uit, nu deze situatie is gecreëerd door de verdachte zelf.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet
Om vervolgens tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin de verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en roekeloos rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Roekeloosheid?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte met zijn handelen roekeloos heeft gehandeld. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een voertuig van minimaal 974 kilo (het gewicht van het betreffende voertuig als het leeg is), van een helling heeft geduwd, tijdens de avondspits, wanneer het erg druk is met winkelend publiek in de omgeving van het winkelcentrum en het parkeerdek. Terwijl de auto van de helling rolt, zou de verdachte in de auto springen, de koppeling intrappen om het voertuig in de eerste versnelling te zetten en dan te remmen voordat deze het einde van de helling bereikt. Zoveel handelingen verrichten in zo’n korte tijd is naar het oordeel van de officier van justitie onmogelijk. Het plan van de verdachte was onuitvoerbaar en dat was ook te voorzien. Dergelijk gedrag is volgens de officier van justitie dermate dom en onvoorzichtig, dat dit juridisch kan worden gekwalificeerd als roekeloosheid.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak sprake is van roekeloosheid indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Roekeloosheid betreft daarmee de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of (a) verdachte de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan, en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) opzet heeft gehad op het schenden van de verkeersregels. Hoe ondoordacht en onverstandig zijn idee ook is geweest om de auto te laten starten door deze van een steile helling af te duwen, hij heeft er blijkens zijn verklaring geen moment bij stil gestaan dat zijn plan ook zou kunnen mislukken. Dat betekent dat het ook niet in hem is opgekomen dat hij geen controle over het voertuig zou verkrijgen, waardoor het voertuig een te hoge snelheid zou halen en hij geen voorrang meer zou kunnen verlenen aan de twee getroffen fietsers. Aldus heeft de verdachte wel in ernstige mate, maar niet opzettelijk, de verkeersregels overtreden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] in al hun naïviteit de kans op het veroorzaken van een ongeval niet bewust hebben aanvaard zodat er ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Nu dergelijk opzet ontbreekt, kan niet worden gesproken van het overtreden van artikel 5a WVW. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenmin voldoende aanknopingspunten om zijn schuld als ‘aan opzet grenzend’ te kwalificeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het handelen van de verdachte geen sprake is van roekeloosheid.
Zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag
Nu er geen sprake is van roekeloosheid moet vervolgens worden vastgesteld of er dan sprake is van één van de lichtere gradaties van schuld.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken, omdat schuld bij de verdachte in zijn geheel ontbreekt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat een splitsing moet worden gemaakt tussen het moment dat de verdachte het voertuig voortduwt op het parkeerdek en het moment dat de auto over het randje van de helling gaat rollen. Vanaf dat moment heeft de verdachte namelijk niet langer de beschikkingsmacht over het voertuig en dus geen controle over wat er daarna gebeurt. Dat kan hem dan ook niet worden verweten. Eén enkele verkeersovertreding is onvoldoende om te komen tot schuld in de zin van artikel 6 WVW, en ook hier is sprake van slechts één gedraging, te weten het duwen van het voertuig, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat voor de gemiddelde mens te voorzien is dat het door de verdachte bedachte idee om de auto te laten starten, enorm gevaarlijk is. Ten eerste is een voertuig als dat van de verdachte zwaar. Dit heeft hij zelf ook kunnen bemerken tijdens het duwen van het voertuig naar de rand voor de helling wat ruim anderhalve minuut heeft geduurd. Verder is van belang dat die helling zeer steil is. Het is voorzienbaar dat als een zwaar voertuig van een steile helling gaat rollen, dit met een aanzienlijke snelheid gepaard zal gaan en dat het dus ontzettend lastig, zo niet onmogelijk, is om dan nog op tijd in het voertuig te springen, de koppeling in te trappen, de auto in de eerste versnelling te zetten en te remmen voordat het voertuig het einde van de helling bereikt. In dat verband is ook van belang dat de verdachte op fysiek vlak beperkt mobiel is. Hij loopt al enige jaren met een rollator en heeft ook al jaren een scootmobiel. Gelet op deze fysieke beperkingen is het voor de rechtbank onbegrijpelijk dat de verdachte dacht dat hij zo in het voertuig zou kunnen springen. Verder vond het incident plaats bij een supermarkt tijdens de avondspits, een tijdstip waarop veel mensen naar de supermarkt gaan na hun werk of langs het winkelcentrum naar huis fietsen. Dat maakt het risico op ongelukken alleen maar groter. De verdachte is een ervaren bestuurder, zodat zeker van hém een zekere basiskennis mag worden verwacht hoe hij zich veilig in het verkeer moet gedragen. Kennelijk had hij bij het bedenken van zijn plan zelfs niet bedacht dat hij in nood aan de handrem had kunnen trekken. Tot slot heeft [medeverdachte] herhaaldelijk tegen de verdachte gezegd dat hij de ANWB moest bellen, iets wat hij heeft nagelaten, omdat hij dacht dat hij de auto zelf wel kon starten.
De rechtbank kwalificeert het handelen van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend en rekent hem dit zwaar aan. Dat betekent dat de verdachte aan het geheel van de handelingen schuld heeft. Het verweer van de raadsman wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is van overtreding van artikel 6 WVW in de vorm van zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag van de verdachte.
Medeplegen
De laatste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is. De verdachte heeft gevraagd of [medeverdachte] hem wilde helpen bij zijn plan en dat heeft zij gedaan. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat [medeverdachte] samen met de verdachte het voertuig over het parkeerdek richting de helling duwt. Verder is ook op de beelden te zien dat zij bij de helling aan de zijkant van het voertuig staat en met haar handen een voortduwende beweging maakt tegen het voertuig, waarna deze gaat rollen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] en derhalve van medeplegen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, als verkeersdeelnemers, namelijk als bestuurder van een motorvoertuig (merk
Peugeot, van type 206) en weggebruiker die dat voertuig voortduwden, daarmede rijdende of dat voertuig voortbewegende over de weg, op het parkeerdek en de helling van dat parkeerdek van de Hoogvliet en De Horst, zich zodanig hebben gedragen dat een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- dat voertuig op dat parkeerdek naar, de aflopende helling te duwen,
- vervolgens dat voertuig over de rand van die helling te duwen,
- zonder in staat te zijn dat voertuig adequaat te besturen en te controleren,
- dat voertuig de helling af te laten rollen en/of rijden en
- geen voorrang te geven aan het overige verkeer en dat voertuig niet tijdig tot
stilstand te brengen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met [medeverdachte] een auto, die niet wilde starten, over het parkeerdek van een hoog gelegen parkeerterrein geduwd. Daarna hebben zij de auto over de rand van de lange, aflopende helling geduwd, met het idee om de auto daardoor alsnog gestart te krijgen. De verdachte zou in de auto plaatsnemen en deze besturen. De verdachte en [medeverdachte] hebben daarmee voorzienbaar een - hoogstwaarschijnlijk - onuitvoerbaar plan geprobeerd uit te voeren en daarbij zeer grote risico’s genomen, hetgeen ook is gebleken. De verdachte is nadat de auto ging rollen slechts gedeeltelijk in de auto gekomen en heeft deze niet kunnen besturen, noch doen afremmen. Vervolgens is de auto ongecontroleerd de helling afgerold, met als gevolg dat deze beneden aan de helling met forse snelheid twee fietsers op de openbare weg heeft geraakt, ten gevolge waarvan één van de slachtoffers later in het ziekenhuis is overleden. Dat ongeval gebeurde tijdens de avondspits, een moment dat er ter plekke veel mensen aanwezig waren. Het zien van het ongeval moet op de getuigen een aanzienlijke impact hebben gemaakt.
Het leed dat de verdachte en [medeverdachte] de nabestaanden hebben aangedaan is groot en hun verlies is ingrijpend. Namens de zoon van het slachtoffer is ter terechtzitting verteld dat het verlies van zijn moeder, met wie hij samenwoonde, een enorme impact op zijn leven heeft gemaakt. Dat de verdachte en [medeverdachte] zo ondoordacht hebben gehandeld rekent de rechtbank hen beiden aan.
Naast de ernst van het feit en de dramatische gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar nabestaanden, heeft de rechtbank ter terechtzitting geconstateerd dat ook de verdachte tot op heden de gevolgen van zijn gedragingen ondervindt. De verdachte heeft meermaals aangegeven dat hij een domme fout heeft gemaakt waar hij veel spijt van heeft. De verdachte zal met het gegeven dat hij samen met [medeverdachte] verantwoordelijk is voor het leed dat hij de nabestaanden heeft aangedaan moeten leven.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat hij sinds een ongeluk 26 jaar geleden is afgekeurd. Sindsdien kan de verdachte niet meer werken, gebruikt hij veel medicatie en krijgt hij thuishulp. Daarnaast heeft hij nog wekelijks een afspraak bij Parnassia voor problemen uit zijn verleden en staat hij onder bewind.
Straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank sluit in onderhavige zaak aan bij het oriëntatiepunt ‘‘ernstige schuld’ bij een verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden. Hiervoor geldt een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat het hier echter gaat om een atypische zaak. De verdachte had slechts de intentie om zijn auto weer gestart te krijgen en heeft daartoe een uiterst onverstandig plan opgevat, met helaas verschrikkelijke gevolgen. Vanwege de intentie van de verdachte, de ongelukkige wijze waarop het verkeersongeval tot stand is gekomen en de kwetsbare persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf, ook in voorwaardelijke zin, voor de verdachte niet passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 240 uren op te leggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht. Voorts ziet de rechtbank in de ernst van het feit en de doorslaggevende rol die de verdachte ten opzichte van [medeverdachte] heeft gespeeld reden om aan de verdachte een langere ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Die wordt opgelegd om aan de verdachte het belang van voorzichtig gedrag in het verkeer te benadrukken. De rechtbank zal die ontzegging opleggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank is zich bewust van het feit dat de verdachte in verband met zijn fysieke klachten wellicht in zijn bewegingsvrijheid zal worden beperkt, maar acht de verkeersveiligheid gelet op de aanleiding tot onderhavige zaak een zwaarwegender belang.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9 en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. I. Verhagen en V.K.M. Hanssen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.