ECLI:NL:RBDHA:2024:10682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/09/667951 FT RK 24-533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, handelend onder de naam [verzoeker], had eerder een afkoelingsperiode van drie maanden aangevraagd, welke op 14 maart 2024 was ingegaan. Het verzoek tot verlenging werd ingediend op 14 juni 2024, wat de rechtbank als niet-tijdig beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend.

De rechtbank heeft voorts ten overvloede gemotiveerd dat, zelfs indien het verzoek tijdig was ingediend, het geen kans van slagen zou hebben gehad. De verzoeker had niet voldaan aan de vereisten die eerder waren gesteld door de rechtbank, waaronder het overleggen van een verklaring van een extern accountant over de realiteitswaarde van de liquiditeitsprognose. Daarnaast bleek uit de financiële stukken dat de verzoeker niet aan zijn lopende verplichtingen had kunnen voldoen, wat de rechtbank als een negatief teken beschouwde voor de belangen van de schuldeisers.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode, waarmee de eerdere afkoelingsperiode van drie maanden zijn afloop kende zonder verlenging.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventie – meervoudige kamer
verzoek verlenging afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
rekestnummer : C/09/667951 FT RK 24-533
uitspraakdatum : 10 juli 2024
beschikking op het ingekomen verzoek, met bijlagen, van
[verzoeker] ,
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en kantoorhoudende te Nieuwerkerk aan den IJssel (gemeente Zuidplas),
hierna te noemen: ‘ [verzoeker] ’,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de startverklaringvan 9 februari 2024;
- de beschikking van 14 maart 2024 waarin een afkoelingsperiode voor een periode van drie maanden is afgekondigd, ingaande op 14 maart 2024;
- het verzoekschrift met producties van 14 juni 2024 van [verzoeker] ex artikel 376 lid 5 Fw;
- het ontbrekende deel van productie 10, ontvangen op 21 juni 2024;
- de zienswijze namens de Belastingdienst van 24 juni 2024;
- de zienswijze namens [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) van 24 juni 2024;
- de aanvullende stukken namens [verzoeker] van 25 juni 2024.
1.2.
Het verzoek is op 26 juni 2024 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. Ter zitting zijn, door middel van een online videoverbinding, gehoord:
- de heer [verzoeker] , verzoeker;
- mr. S.W. van Zijll, namens de advocaat van [verzoeker] ;
- mr. F. Amien, kantoorgenoot van de advocaat van [verzoeker] .
1.3.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak bepaald op 10 juli 2024.

2.Het verzoek en de stellingen van [verzoeker]

2.1.
verzoekt de rechtbank om de afkoelingsperiode te verlengen voor een periode van vier maanden. Ter onderbouwing van het verzoek wordt onder meer het volgende aangevoerd.
2.2.
[verzoeker] heeft sinds de afkondiging van de afkoelingsperiode op 14 maart 2024 progressie geboekt in de totstandkoming van een WHOA-akkoord. Zo heeft hij op 30 maart 2024 een conceptakkoord aan vier van zijn schuldeisers aangeboden. UWV en gemeente Rotterdam hebben ingestemd met het conceptakkoord. [bedrijfsnaam] en de Belastingdienst hebben het conceptakkoord afgewezen en daarbij aanvullende vragen gesteld. [verzoeker] is met zijn schuldeisers in gesprek om een nieuw conceptakkoord aan te bieden, waarbij hij tegemoet wil komen aan de bezwaren van [bedrijfsnaam] en de Belastingdienst. Een belangrijk onderdeel van het nieuw aan te bieden akkoord is een langere looptijd, namelijk een betalingsregeling voor twee of drie jaar in plaats van één jaar. Daarnaast wil [verzoeker] aanvullende zekerheden aanbieden in de vorm van een pand-/hypotheekrecht op zijn woning.
2.3.
[verzoeker] stelt dat een verlenging van de afkoelingsperiode in het belang is van alle schuldeisers. Dit geeft hem de mogelijkheid om een nieuw akkoord aan te bieden en om de schuldeisers daarin mee te krijgen. Volgens [verzoeker] heeft hij in de afgelopen maanden laten zien dat hij zijn lopende verplichtingen kan voldoen. Dit geeft aan dat zijn eerder overlegde liquiditeitsprognoses realistisch zijn. [verzoeker] acht een verlenging van vier maanden noodzakelijk, omdat hij denkt dat de overheidsinstanties in de zomermaanden (nog) moeilijker bereikbaar zullen zijn. De maanden juli en augustus kunnen daarom volgens hem niet efficiënt worden benut. Verder bestaat de dreiging van een faillissementsaanvraag en de ontruiming van het pand.

3.De zienswijze van [bedrijfsnaam]

3.1.
vraagt zich af of het verzoek tijdig is ingediend. [bedrijfsnaam] heeft weinig vertrouwen in het slagen van het WHOA-traject, omdat het voorstel niet goed in elkaar zit. Ondanks gestelde vragen wordt er niet de gewenste informatie en toelichting gegeven over bijvoorbeeld de pandrechten, de financiering van het akkoord, de reorganisatie- en de liquidatiewaarde. Daarnaast merkt [bedrijfsnaam] op dat de lopende betalingsverplichtingen niet conform afspraak worden nagekomen. Mocht er toch een afkoelingsperiode worden afgekondigd dan stelt zij een termijn van maximaal twee maanden voor.

4.De zienswijze van de Belastingdienst

4.1.
De Belastingdienst wenst in gesprek te blijven met [verzoeker] om tot een akkoord te komen. [verzoeker] heeft zijn eerste aanbod verbeterd na vragen van de Belastingdienst. De Belastingdienst ziet het belang van het voortzetten van de WHOA-procedure. Hiervoor is echter meer tijd nodig. Zij ondersteunt daarom het verzoek van [verzoeker] tot verlenging van de afkoelingsperiode.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid

5.1.
Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van het voorliggende verzoek.
Het verzoek is niet tijdig ingediend
5.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 maart 2024 een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van drie maanden, ingaande op 14 maart 2024. Uit artikel 376 lid 5 Fw volgt dat de rechtbank de afkoelingsperiode kan verlengen als dit wordt verzocht voordat de uiterste termijn van de afkoelingsperiode is verstreken. De initiële afkoelingsperiode liep tot 14 juni 2024, oftewel tot en met 13 juni 2024. Het verlengingsverzoek is pas op 14 juni 2024 ingediend. [verzoeker] heeft dus niet tijdig om verlenging verzocht, waardoor hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.3.
De rechtbank motiveert ten overvloede dat het verlengingsverzoek, ook wanneer het wel tijdig was ingediend, geen kans van slagen had gehad.
5.4.
De rechtbank heeft in de eerste beschikking [verzoeker] opgedragen om bij een eventueel verlengingsverzoek onder meer een verklaring van een extern accountant of boekhouder te overleggen omtrent de realiteitswaarde van de overlegde liquiditeitsprognose, met daarbij een rapportage waaruit blijkt of over de initiële afkoelingsperiode van drie maanden de in die liquiditeitsbegroting opgenomen inkomsten daadwerkelijk zijn gerealiseerd, de daarin opgenomen kosten correct zijn en of er ook nog eventuele andere kosten zijn geweest, alsmede of al deze kosten daadwerkelijk zijn betaald. [verzoeker] heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd, ondanks dat de rechtbank na ontvangst van het verzoekschrift hem daar (nogmaals) op heeft gewezen.
5.5.
Daarnaast blijkt uit de overgelegde financiële stukken dat [verzoeker] gedurende de afkoelingsperiode niet aan zijn lopende verplichtingen heeft kunnen voldoen. De liquiditeitsprognose die bij het eerste verzoek is ingediend was al krap. Inmiddels is gebleken dat de kosten hoger zijn geweest dan vooraf ingeschat. Ondanks een hogere omzet heeft dit heeft ervoor gezorgd dat [verzoeker] het vakantiegeld van zijn werknemers niet heeft kunnen betalen. De betaling heeft hij door moeten schuiven naar de maand juni, zonder dit op te nemen in de laatste liquiditeitsprognose. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet summierlijk is gebleken dat een afkoelingsperiode in het belang van de (gezamenlijke) schuldeisers zal zijn. Er wordt dus niet aan alle vereisten van artikel 376 lid 4 Fw voldaan.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mr. J. Schreurs-van de Langemheen en mr. M.C. Bosch, rechters, en is in aanwezigheid van mr. M.J.P. Vink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.