Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Jordaanse nationaliteit.
2.
Op 20 maart 2022 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag heeft eiser op 29 maart 2022 ingetrokken. Op 8 juli 2022 heeft eiser de huidige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is het niet eens met de conservatief-islamitische voorschriften en opvattingen van zijn familie. Hij heeft een andere visie op het geloof en is om die reden mishandeld door zijn familie. Eisers familie heeft verkondigd dat eiser afvallig is en daarom is tegen hem een doodsvonnis (fatwa) uitgevaardigd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht ook geloofwaardig dat eiser de islam incidenteel minder streng praktiseerde dan wat door zijn ouders van hem werd verwacht en dat dit heeft geleid tot confrontaties. Niet geloofwaardig is geacht dat eisers familie hem als afvallige ziet, dat zij hem vogelvrij hebben verklaard en dat er een doodvonnis is uitgevaardigd. Eiser heeft daarover namelijk inconsistente en niet-aannemelijke verklaringen afgelegd. Aan het doodsvonnis wat eiser heeft overgelegd, wordt door verweerder zeer weinig waarde gehecht nu Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid hiervan, de inhoud van het document niet strookt met informatie uit wetenschappelijke literatuur over Jordaanse tribale wetgeving, en eisers verklaringen over hoe zijn vriend aan dit document is gekomen summier zijn.
4. Eiser voert allereerst aan dat de asielaanvraag dient te worden gezien als een voorzetting van zijn eerste asielaanvraag. Daarnaast voert hij aan dat de conflicten met zijn familie voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen om hem een verblijfsvergunning te verlenen. Eiser behoort formeel nog tot het islamitische geloof, maar hij wil christen zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft hij in beroep een brief van de Arabische Baptistenkerk te Amsterdam overgelegd. Eiser zit in een transitieproces en zijn verklaringen passen daarbij. Eiser meent ook dat het, vanwege het transitieproces, een omissie is dat hij niet aanvullend is gehoord. Eiser voert verder aan dat de fatwa gepubliceerd is en dat verweerder dit na kan gaan middels een individueel ambtsbericht. Het is voor eiser zeer risicovol en bijna onmogelijk om de fatwa op te halen of toe te laten sturen. Het is onredelijk van verweerder om van eiser te verlangen dat hij wederom een vriend hiervoor benadert, gelet op deze gevaren voor de vriend. Ook is ten onrechte van eiser verlangd dat hij kan verklaren over hoe de fatwa tot stand is gekomen; eiser kan namelijk geen navraag doen bij zijn ouders hierover. Verder is het juist dat eiser niet consistent heeft verklaard over de datum van het verlaten van zijn ouderlijk huis, maar die informatie heeft voor hem ook geen waarde. Ook is het juist dat eiser de namen niet heeft genoemd van de vrienden bij wie hij heeft verbleven voorafgaand aan zijn uitreis, maar ook dit heeft volgens eiser geen meerwaarde. Het noemen van namen van vrienden bij wie hij heeft verbleven kan bovendien ervoor zorgen dat deze personen in ernstige problemen komen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat niet valt in te zien waarom eiser twee maanden heeft gewacht met het verlaten van Jordanië voordat eiser met een toeristenvisum Nederland heeft ingereisd. Eiser had namelijk een gebrek aan (financiële) mogelijkheden en verweerder heeft miskend dat een fatwa niet gelijk gesteld kan worden met een door de politie uitgevaardigd gebod.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de asielaanvraag van eiser is behandeld als een eerste asielaanvraag omdat op de eerdere asielaanvraag van 20 maart 2022 geen besluit was genomen. De stelling van eiser dat de huidige asielaanvraag gezien moet worden als een voortzetting van de eerste asielaanvraag behoeft daarom geen verdere bespreking.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser door zijn familie als afvallig wordt beschouwd en dat er tegen hem een doodsvonnis is uitgevaardigd. Daarbij is het volgende redengevend. Verweerder heeft allereerst terecht overwogen dat eiser inconsistent heeft verklaard over de aard van zijn religie. Verweerder heeft over eisers stelling dat hij in een transitieproces zit niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in dit proces en ook niet heeft uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot de verklaring van eiser tijdens het nader gehoor dat zijn religie nog steeds de islam is en dat hij de islam ook praktiseert. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dit inzicht in zijn proces ook in beroep niet heeft gegeven en dat de overgelegde brief van de Arabische Baptistenkerk evenmin tot een ander oordeel leidt, nu het aan eiser is om overtuigende verklaringen af te leggen. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser pas in zijn zienswijze heeft gesteld het instituut van de moskee te verwerpen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens het nader gehoor verklaard heeft te bidden, te vasten en de Koran te lezen, en dat eiser dus religieuze rituelen uitvoert. Verweerder heeft verder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen hem een fatwa is uitgevaardigd. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft verklaard over hoe de fatwa tot stand is gekomen en hoe deze in bezit is gekomen van eisers vriend [naam 2] . Verweerder heeft kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat het uitleggen hoe de fatwa is verkregen tot problemen kan leiden, nu [naam 2] de fatwa al voor eiser heeft verkregen. In beroep heeft eiser dit ook niet verder toegelicht. Ook is terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet consistent heeft verklaard over de datum van het verlaten van zijn ouderlijk huis. Verweerder heeft van belang kunnen achten dat eiser hierover consistent kan verklaren, nu dit betrekking heeft op zijn uitreis. Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft verklaard over bij welke vrienden hij heeft verbleven en voor hoe lang. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze tegenwerping niet betwist. De stelling van eiser dat deze informatie geen meerwaarde heeft, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat dit een belangrijke gebeurtenis betreft in eisers leven en dat daarom niet gevolgd wordt dat eiser niet weet bij wie en voor hoe lang hij ergens heeft verbleven. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien waarom eiser twee maanden heeft gewacht met het verlaten van Jordanië voordat hij met een visum Nederland is ingereisd. Verweerder heeft daarbij kunnen tegenwerpen dat eiser twee maanden zonder problemen in Jordanië heeft verbleven, terwijl tegen hem een doodvonnis zou zijn uitgevaardigd. Wat eiser in dit kader heeft aangevoerd over zijn (financiële) mogelijkheden en het verschil tussen een fatwa en een door de politie uitgevaardigd gebod, doet hieraan niet af.
7. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om een individueel ambtsbericht op te laten stellen. Verweerder heeft gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser niet aannemelijk en inconsistent acht, zodat hij geen aanleiding had te twijfelen over de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor nader onderzoek.
8. Eiser wordt verder niet gevolgd in zijn stelling dat het een omissie is dat hij niet aanvullend is gehoord vanwege zijn gestelde transitie naar het christendom. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij de islam heeft verlaten of dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiser heeft tijdens het nader gehoor immers verklaard dat zijn geloof de islam is en dat hij zijn geloof niet heeft veranderd. In de beroepsgronden heeft eiser kenbaar gemaakt formeel nog te behoren tot het islamitisch geloof, maar dat hij christen wil zijn. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser aanvullend te horen.
9. De geloofwaardig geachte confrontaties tussen eiser en zijn ouders vanwege het minder streng praktiseren van de islam heeft verweerder terecht onvoldoende zwaarwegend geacht. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat de aard van de fysieke confrontaties geen ernstige schending van eisers mensenrechten vormt en daarnaast van belang geacht dat eiser nog een geruime tijd bij zijn ouders heeft gewoond terwijl hij confrontaties met zijn vader had.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.