ECLI:NL:RBDHA:2024:10669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24 1107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze zaak heeft eiser, een Azerbeidzjaan, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft afgewezen. Eiser is geboren in 1972 en wil bij zijn moeder, referente, in Nederland verblijven. Referente, geboren in 1949, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft in 2022 een aanvraag voor een mvv voor eiser ingediend. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou zijn tussen eiser en referente.

Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat er wel degelijk sprake is van een emotionele afhankelijkheid, vooral sinds het overlijden van referente's echtgenoot in 2016. Hij heeft gedurende de afgelopen jaren regelmatig bij haar verbleven en fungeert als haar mantelzorger. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en referente in overweging genomen, waaronder de gezondheidsproblemen van referente en haar psychische lijden, en heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de minister niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet deugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 24/1107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie, onder wie begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins)

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 januari 2024 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, [referente], en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum 1] 1972 en heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. .Referente is zijn moeder. Zij is geboren op [datum 2] 1949 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser wil bij referente in Nederland verblijven. Op 21 september 2022 heeft referente voor eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor dit verblijfsdoel. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het besluit van 13 maart 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Referente heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 6 december 2023 is referente mondeling gehoord.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder is geen sprake van een door artikel 8 van het EVRM [1] beschermd gezinsleven tussen eiser en referente. Beiden zijn meerderjarig en er is tussen hen geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Volgens eiser is er wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente. Referente kan zich namelijk sinds het overlijden van haar echtgenote in 2016 emotioneel niet redden zonder eiser. Haar gezondheid is slecht. Eiser verwijst daarbij naar de brieven van de huisarts en psycholoog van referente. Eiser verblijft sinds 2016 ieder half jaar gedurende drie maanden bij referente en is dan haar mantelzorger. Referente voelt zich dan goed. Wanneer eiser afwezig is, is referente angstig, verdrietig en gefrustreerd en denkt zij aan zelfmoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen een ouder en een meerderjarig kind alleen als tussen hen sprake is van ‘additional elements of dependency’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid) die maken dat moet worden gesproken van ‘more than normal emotional ties’ (een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie) tussen beiden. Dit is een vraag van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Daarbij kunnen de mate van financiële of materiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst relevant zijn. Verweerder mag wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de eerdere afwijzing van aanvragen uit 2012 en 2017 om eiser verblijf bij referente toe te staan gezien het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het beroep tegen verweerders laatste beslissing op bezwaar, van 15 juni 2017, is door de rechtbank, zittingsplaats Middelburg ongegrond verklaard bij uitspraak van 15 februari 2018. Een door de burgemeester van Middelburg voor referente gedaan verzoek om heroverweging heeft verweerder op 14 augustus 2018 afgewezen. Daarna heeft verweerder referente op 12 augustus 2019 meegedeeld dat haar verslechterde lichamelijke gezondheid voor hem geen reden was om alsnog anders te oordelen dan voorheen. Verweerder wijst er ook bij de beoordeling van de huidige aanvraag op dat referente sinds 2001 in Nederland is en dat eiser daarvóór al (sinds 1999) niet meer bij zijn ouders woonde. Eiser heeft referente voor het eerst in 2011 in Nederland bezocht. Het overlijden van de echtgenoot van referente in 2016 is al eerder in de beoordeling betrokken. Verweerder overweegt verder dat referente financiëel niet afhankelijk is van eiser. Referente is volgens verweerder voor praktische hulp en medische verzorging niet exclusief afhankelijk van eiser.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet ingaat op de door eiser en referente gestelde en met stukken onderbouwde emotionele afhankelijkheid.
Uit het dossier van verweerder en de door eiser overgelegde stukken blijkt dat referente sinds langere tijd lichamelijke gezondheidsklachten heeft (diabetes, hart- en vaatziekte en gevolgen van meerdere operaties, waaronder gefaseerde beenamputaties en opeenvolgende oogoperaties). Haar lichamelijke gezondheid is in de loop der jaren verslechterd. In verband hiermee ontvangt zij enkele uren hulp per week. Uit de brief van de psycholoog van 5 mei 2022 volgt verder dat bij referente sprake is van psychische stoornissen en ernstig psychisch lijden. Haar zelfredzaamheid wordt - buiten de beperkte mobiliteit - in aanzienlijke mate belemmerd door haar psychische klachten en de instabiele situatie waarin zij verkeert: Tijdens de perioden van afwezigheid van haar zoon functioneert referente psychisch slecht. Wanneer hij aanwezig is, is er aanvankelijk rust, maar moet zij zich ook weer voorbereiden op zijn vertrek. Het is volgens de psycholoog van groot belang dat referente en eiser zo snel mogelijk definitief herenigd worden. Referente heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat zij tijdens de afwezigheid van eiser dagelijks contact met hem heeft.
Referente heeft verder geen familie in Nederland en onderhoudt geen sociale contacten, buiten haar verzorgers en telefonisch contact met een vriendin.
7. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het voorgaande geen bijkomende elementen van afhankelijkheid oplevert op grond waarvan tussen eiser en referente een (emotionele) band moet worden aangenomen die hechter is dan de gemiddelde band tussen een moeder en een meerderjarige zoon.
8. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd moet worden. Voor zover in het bestreden besluit tevens is overwogen dat een afweging van de betrokken belangen in het nadeel van eiser en referente uitvalt omdat verweerder aanneemt dat zij samen in Azerbeidzjan kunnen wonen, is dat geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Zoals verweerder overweegt in het bestreden besluit, vormt het al dan niet aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid een zwaarwegend element binnen de belangenafweging. Nu verweerder niet wordt gevolgd in zijn conclusie dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referente ontbreekt, kan ook niet worden gezegd dat de op grond daarvan gemaakte belangenafweging evenwichtig is. Het ligt op de weg van verweerder om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank zal daarvoor een termijn stellen van acht weken.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750
(duizendzevenhonderdvijftig euro);
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de grifier is niet in de gelegenheid om
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.