ECLI:NL:RBDHA:2024:10669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid
In deze zaak heeft eiser, een Azerbeidzjaan, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft afgewezen. Eiser is geboren in 1972 en wil bij zijn moeder, referente, in Nederland verblijven. Referente, geboren in 1949, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft in 2022 een aanvraag voor een mvv voor eiser ingediend. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou zijn tussen eiser en referente.
Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat er wel degelijk sprake is van een emotionele afhankelijkheid, vooral sinds het overlijden van referente's echtgenoot in 2016. Hij heeft gedurende de afgelopen jaren regelmatig bij haar verbleven en fungeert als haar mantelzorger. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en referente in overweging genomen, waaronder de gezondheidsproblemen van referente en haar psychische lijden, en heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de minister niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet deugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.