In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024, met zaaknummers NL23.36893 en NL23.36894, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1977 en van Pakistaanse nationaliteit, had een visum dat door Duitsland was verleend, maar stelt dat dit visum namens Nederland is afgegeven. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser betoogt dat de Duitse autoriteiten een fout hebben gemaakt door zijn visum als Duits te registreren in het EU-VIS, terwijl hij meent dat het een Nederlands visum betreft. Hij stelt dat er geen Nederlandse vertegenwoordiging in Bahrein is en dat de Duitse vertegenwoordiging namens Nederland handelt.
De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de Duitse autoriteiten Nederland vertegenwoordigen bij de afgifte van het visum van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn asielaanvraag had moeten indienen bij de Duitse autoriteiten, aangezien Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag onder de Dublinverordening. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening, en stelt dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken landen onder de Dublinverordening en de noodzaak voor eiser om zijn visumkwestie bij de juiste autoriteiten aan te kaarten.