ECLI:NL:RBDHA:2024:1066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36893 en NL23.36894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot visumverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024, met zaaknummers NL23.36893 en NL23.36894, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1977 en van Pakistaanse nationaliteit, had een visum dat door Duitsland was verleend, maar stelt dat dit visum namens Nederland is afgegeven. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser betoogt dat de Duitse autoriteiten een fout hebben gemaakt door zijn visum als Duits te registreren in het EU-VIS, terwijl hij meent dat het een Nederlands visum betreft. Hij stelt dat er geen Nederlandse vertegenwoordiging in Bahrein is en dat de Duitse vertegenwoordiging namens Nederland handelt.

De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de Duitse autoriteiten Nederland vertegenwoordigen bij de afgifte van het visum van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn asielaanvraag had moeten indienen bij de Duitse autoriteiten, aangezien Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag onder de Dublinverordening. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening, en stelt dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken landen onder de Dublinverordening en de noodzaak voor eiser om zijn visumkwestie bij de juiste autoriteiten aan te kaarten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36893 en NL23.36894
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom – van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
22 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K.B. Samimi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1977 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Uit EU-VIS [1] is gebleken dat Duitsland een visum heeft verleend aan eiser dat geldig is van 3 november 2023 tot 31 januari 2024. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 juli 2023 de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser heeft aangevoerd dat er geen Nederlandse vertegenwoordiging is in Bahrein en dat daarom visa voor Nederland worden verleend door de Duitse vertegenwoordiging in Bahrein namens Nederland, overeenkomstig een vertegenwoordigingsregeling. Eiser stelt dat zijn visum door Duitsland is verleend namens Nederland en het dus een Nederlands visum betreft. Dit blijkt volgens eiser uit de aanvraagformulieren, waarin staat vermeld dat hij en zijn echtgenote van plan zijn het EU gebied in te reizen in Nederland en daar enkele nachten te verblijven en daarna weer het EU gebied te verlaten. Het Nederlandse visum dat op basis van dezelfde aanvraag is afgegeven aan eisers echtgenote bevestigt dat ook zij een Nederlands visum heeft gekregen. Eisers echtgenote is uiteindelijk achtergebleven in Bahrein. Zijn visum is echter foutief verwerkt in het EU-VIS als zijnde een Duits visum en eiser verlangt dat dit wordt gecorrigeerd. Voor zover dit niet wordt gevolgd betoogt eiser dat voldoende uit het aanvraagformulier blijkt dat de aanvraag in ieder geval bedoeld was om een Nederlands visum aan te vragen en dat hem nu niet kan worden tegengeworpen dat de Duitse autoriteiten een verkeerd visum hebben afgegeven. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu er aanwijzingen bestaan dat het visum namens Nederland is afgegeven, dan wel foutief is afgegeven en verweerder deze aanwijzingen niet nader heeft onderzocht voordat hij een besluit heeft genomen. Verweerder heeft daarnaast eisers procespositie benadeeld door niet te voldoen aan zijn herhaaldelijke verzoeken om het complete visumdossier en een afschrift van de vertegenwoordigingsregeling tussen Nederland en Duitsland te verstrekken. Daarmee heeft verweerder in strijd met artikel 41 van het Handvest en de daarin verwoorde beginselen gehandeld. Verweerder heeft ook in strijd met artikel 24 van de VIS-verordening gehandeld door Duitsland niet op de hoogte te stellen van de aanwijzingen dat de gegevens van het visum foutief verwerkt zijn in het EU-VIS. Eiser heeft bovendien het recht op toegang tot de hem betreffende gegevens, waaronder het complete visumdossier, en om foutieve gegevens te laten corrigeren op grond van artikel 4, eerst lid, aanhef en onder f, van de Dublinverordening. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat hij niet de verstrekkende autoriteit is en dus ook de gegevens niet kan wijzigen. Deze omstandigheid zou niet tot gevolg mogen hebben dat geen correctie van onjuiste gegevens plaatsvindt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Zowel een visum voor Duitsland als een en visum voor Nederland moet in Bahrein worden aangevraagd bij de Duitse vertegenwoordiging, die deze dan namens zichzelf of Nederland afgeeft. Niet in geschil is dat de ‘R/NL’ stempel, die volgens eiser staat voor “Represented country Netherlands”, en daarmee zou duiden op een namens Nederland afgegeven visum, wel op het door de Duitse vertegenwoordiging afgegeven visum van eisers vrouw staat, maar niet op zijn eigen visum. Reeds op basis hiervan staat vast dat eiser beschikt over een ander visum dan zijn echtgenote. Er is in zijn geval dan ook geen enkele aanwijzing dat de Duitse autoriteiten bij de afgifte van zíjn visum Nederland vertegenwoordigde. Of het visum van eisers echtgenote inderdaad namens Nederland is afgegeven is niet relevant voor eisers aanvraag. Gelet hierop bestaat er geen twijfel dat het visum van eiser door Duitsland onder eigen verantwoordelijkheid is verleend. Er is daarom geen sprake van een onjuistheid in de verwerkte gegevens die gecorrigeerd dient te worden of die door verweerder gemeld had moeten worden bij de Duitse autoriteiten op grond van de VIS-verordening. De rechtbank volgt daarom ook eisers standpunt niet dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Indien eiser van mening is dat hij een onjuist visum heeft gekregen van de Duitse autoriteiten omdat hij een visum voor Nederland had willen ontvangen, had hij in Bahrein bij de Duitse vertegenwoordiging moeten klagen over de onjuiste verlening en niet op dit Duitse visum naar het EU gebied moeten reizen. Nu eiser voorafgaand aan zijn asielaanvraag op een Duits visum is gereisd, is de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening komen vast te staan. Daar komt bij dat Duitsland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag heeft aanvaard door het claimakkoord van 9 november 2023.
4.1.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder zijn procespositie heeft benadeeld door niet het complete visumdossier en de vertegenwoordigingsregeling te verstrekken nu het ook mogelijk was voor eiser om zelf de stukken op te vragen. Hetgeen hij ook heeft gedaan in deze procedure.
4.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook uit de aanvraagformulieren niet eenduidig blijkt dat eiser de intentie had om een visum aan te vragen voor Nederland. Zo wordt in de aanvraagformulieren Nederland slechts als land van binnenkomst in het EU gebied genoemd, maar Duitsland als land van hoofdbestemming. Daarnaast is er de verklaring van de echtgenote van eiser die bij de aanvraag is bijgevoegd waarin zij verklaart bereid te zijn haar echtgenoot financieel te ondersteunen tijdens hun reis naar Duitsland en het Schengengebied. Dit alles duidt niet op een visumaanvraag bedoeld voor Nederland. De omstandigheid dat de enige beoogde hotelovernachtingen in een hotel in Amsterdam waren en dat eiser heen en terug zou vliegen vanaf Schiphol, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat immers om een zogenaamd ‘multiple entry’ visum, dat je in staat stelt om voor de duur dat het visum geldig is, het Schengengebied meerdere malen in te reizen. Dit sluit Duitsland als hoofdbestemming dan ook geenszins uit. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Europees Visum informatiesysteem.
2.Op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van de Dublinverordening (Dvo).