ECLI:NL:RBDHA:2024:10647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
09/188159-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een tennis-/basisschoolleraar wegens ontucht met vijf minderjarigen en bezit van kinderpornografie

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een tennis- en basisschoolleraar, die werd beschuldigd van ontucht met vijf minderjarige meisjes en het bezit van kinderpornografie. De verdachte, geboren in 1961, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met bijkomende maatregelen zoals een beroepsverbod en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan stelselmatig seksueel misbruik van de meisjes, waarbij hij hen betastte en in één geval ook seksueel binnendrong. De feiten vonden plaats tussen 2007 en 2022, en de slachtoffers waren op dat moment minderjarig. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zijn positie als leraar misbruikte om de slachtoffers te benaderen en dat zijn daden een ernstige inbreuk maakten op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte een grote hoeveelheid kinderpornografie in bezit had, wat de ernst van zijn daden verder vergrootte. De rechtbank achtte de straffen en maatregelen noodzakelijk ter bescherming van de slachtoffers en ter voorkoming van herhaling van dergelijk gedrag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/188159-23
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1961 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 november 2023, 8 februari 2024, 18 april 2024 (alle pro forma) en [geboortedag 4] 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. de Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Ausma, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Zij hebben ieder voor zich een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij werden allen bijgestaan door mr. S.M. Diekstra.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding en de toegelaten vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging op de terechtzittingen van 8 februari 2024 en 27 juni 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort weergegeven wordt de verdachte het seksueel misbruik van zes destijds minderjarige meisjes verweten, gepleegd in verschillende periodes tussen 2007 en 2022. Daarnaast wordt hem verweten dat hij een hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen en video’s op zijn gegevensdragers had staan.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij ten aanzien van het onder 6 primair tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, nu dit feit gelet op het bepaalde in artikel 70 en 71 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is verjaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 6 primair tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn van het onder 6 primair tenlastegelegde feit, gelet op het bepaalde in artikel 71 onder 3 Sr, aanving op 27 juni 2010, de dag dat [naam 5] achttien jaar werd. Het recht tot strafvervolging is daarmee, gelet op het bepaalde in artikel 70 onder 3 Sr, verjaard op 27 juni 2022. De officier van justitie kan ten aanzien van het onder 6 primair tenlastegelegde feit niet worden ontvangen in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
4.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte weliswaar ontucht heeft gepleegd met de aangeefster, maar dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde seksuele binnendringen. Daarvoor ontbreekt namelijk het steunbewijs.
4.1.3.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [naam 1] (verder: aangeefster), geboren op [geboortedag 2] 1997, kreeg van 2007 tot en met 2012 tennisles van de verdachte in Pijnacker. Zij logeerde in die periode regelmatig bij de verdachte thuis en sliep dan in zijn bed. Ook reisde de verdachte met de aangeefster naar tennisreisjes, waaronder in Portugal. De aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens haar verblijf in de woning van de verdachte, tijdens tennistoernooien en in Portugal door de verdachte op een seksuele wijze is aangeraakt. Zo heeft zij verklaard dat de verdachte haar heeft aangeraakt aan haar blote borsten, zijn naakte lichaam en penis tegen haar billen heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden, met zijn lichaam op en tegen haar lichaam heeft gelegen, haar op haar mond heeft gezoend en zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gebracht. De verdachte heeft de beschuldigingen van de aangeefster gedeeltelijk bekend. Hij heeft evenwel ontkend dat hij zijn vingers tussen de schaamlippen van de aangeefster heeft gebracht en heeft verklaard zich niet meer te herinneren of hij de aangeefster op haar lippen heeft gezoend.
De rechtbank ziet zich, gelet op het voorgaande, eerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs zijn. Indien daarop een bevestigend antwoord wordt gegeven, komt als vervolgvraag aan de orde of de verklaringen van de aangeefster voldoende worden ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster overweegt de rechtbank dat de aangeefster drie verklaringen heeft afgelegd. In het informatieve gesprek heeft zij verklaard dat de verdachte met zijn vingers in haar onderbroek zat en ‘regelmatig met zijn vingers tussen haar schaamlippen bewoog’. In haar aangifte heeft de aangeefster hierover een meer gedetailleerde verklaring afgelegd, namelijk dat de verdachte op dergelijke momenten, terwijl de aangeefster en de verdachte een serie of film keken, zijn duim in haar broeksband deed, even wachtte, zijn hand verder in haar broek en onderbroek bewoog, wederom even wachtte en dan zijn vingers tussen haar schaamlippen bewoog en daar liet rusten. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte ditzelfde deed in bed, waarbij hij haar schaamlippen van elkaar duwde en zijn hand tussen haar blote schaamlippen liet liggen. In een later getuigenverhoor heeft de aangeefster hierover nog gedetailleerder verklaard, namelijk op welke wijze de verdachte ruimte maakte om tussen haar schaamlippen te komen (hij ging eerst met zijn ene vinger aan de ene kant van haar clitoris, vervolgens met zijn andere vinger aan de andere kant van haar clitoris en liet vervolgens zijn vingers tussen de schaamlippen rusten) en dat de verdachte haar niet zozeer vingerde, maar ronde bewegingen maakte tussen haar schaamlippen. De rechtbank heeft gelet op deze consequente en gedetailleerde verklaringen geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan, mede gelet op de omstandigheid dat de aangeefster expliciet heeft aangegeven dat de verdachte nooit verder is gegaan dan deze handelingen en aldus niet is gebleken dat de aangeefster de gedragingen van de verdachte bewust heeft willen aandikken.
De verklaringen van de aangeefster worden ondersteund doordat de verdachte een groot deel van de overige seksuele handelingen waarover de aangeefster heeft verklaard heeft bevestigd, evenals de gelegenheden waarbij de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ook vindt de verklaring van de aangeefster steun in de verklaring van de verdachte dat hij, terwijl hij met de aangeefster in bed lag, zijn hand in haar broek deed en haar ‘aan de bovenkant, boven haar klitje’ en op haar venusheuvel aanraakte en daarbij een draaiende beweging maakte, hetgeen overeen komt met de bewegingen waarover de aangeefster heeft verklaard. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zodat ook het brengen van de vinger tussen de schaamlippen bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het zoenen op de mond door de verdachte overweegt de rechtbank dat de verklaring van de aangeefster hieromtrent steun vindt in de verklaring van de getuige
[getuige 5] , een tennisgenootje, die regelmatig heeft gezien dat de verdachte de aangeefster op haar mond kuste, zodat ook voor deze handeling voldoende steunbewijs bestaat.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat alle onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
4.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 4 tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.2.3.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de in de bewijsmiddelen opgenomen bevindingen van de politie ten aanzien van de op de gegevensdragers van de verdachte aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen en de bekennende verklaringen van de verdachte, acht het rechtbank het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de pleegperiode heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij sinds 2006 kinderpornografisch materiaal heeft gedownload.
4.3.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
4.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 5 tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarnaast is aangevoerd dat een tik op de billen niet per definitie strafbaar is. De verdediging heeft tot slot een voorwaardelijk verzoek gedaan om de vader van de aangeefster te horen, in het geval dat de rechtbank oordeelt dat voldoende bewijs aanwezig is voor dit feit, om hem te kunnen bevragen over de stelling van de aangeefster dat haar vader en broertje tijdens het bezoek aan de woning van de verdachte naar een speelplaats zijn gegaan.
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [naam 3] , geboren op [geboortedag 3] 1997, had de verdachte als leraar terwijl zij in groep 7 van basisschool [basisschool] te Delfgauw zat. Tegen de politie heeft zij verklaard dat de verdachte haar gedurende dit schooljaar regelmatig over haar kleding aan haar billen heeft aangeraakt, daarin heeft geknepen en daarop heeft geslagen. Dit vond volgens haar soms één keer op een dag plaats, maar soms ook vaker. Gemiddeld vond dit volgens haar twintig keer per week plaats. De aangeefster wilde niet meer in groep 8 bij de verdachte in de klas komen. Voorts heeft de aangeefster verklaard dat zij op een gegeven moment met haar vader en broertje bij de verdachte thuis kwam eten te Pijnacker. Toen haar vader en broertje naar buiten waren stond zij in de keuken op een krukje, waarna de verdachte haar billen aanraakte en met beide handen in beide billen kneep. De verdachte heeft de beschuldigingen geheel ontkend.
De rechtbank ziet zich wederom voor de vraag gesteld of de verklaring van de aangeefster betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs is en, indien dat het geval is, of deze voldoende wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster overweegt de rechtbank dat de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de verdachte haar billen heeft aangeraakt. Zij heeft daarbij specifieke voorbeelden gegeven van de momenten waarop en van de plaatsen waar dit plaatsvond en verklaard over de gevoelens en emoties die zij bij de aanrakingen heeft ervaren. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo heeft de moeder van de aangeefster, getuige
[getuige 1] , verklaard dat de aangeefster al in de periode dat zij bij de verdachte in de klas zat meermalen thuis kwam en vertelde dat de verdachte aan haar kont zat, waarbij zij heel boos was. Ook heeft zij verklaard dat de aangeefster op een gegeven moment huilend thuis kwam nadat zij bij de verdachte thuis had gegeten en haar vertelde dat de aangeefster alleen met de verdachte in de keuken stond, die achter haar kwam staan. In deze getuigenverklaring ziet de rechtbank steun voor de verklaring van de aangeefster, nu daarin wordt gesproken over de uitlatingen en emoties die zij kort na de veronderstelde aanrakingen bij de aangeefster heeft waargenomen. De verdachte heeft voorts bevestigd dat de aangeefster met haar vader en broertje bij hem thuis is komen eten. Tot slot ziet de rechtbank voor de verklaring van de aangeefster steun in de verklaring van getuige [getuige 2] , die eveneens leraar was op basisschool [basisschool] en heeft verklaard dat de aangeefster in groep 8 bij haar in de klas kwam, omdat zij zich niet prettig voelde bij de verdachte.
Anders dan de verdediging heeft gesuggereerd, is in het onderhavige feit niet slechts sprake van een ‘tik op de billen’, en is de rechtbank van oordeel dat het onder voornoemde omstandigheden herhaaldelijk aanraken van en knijpen in de billen van een minderjarige leerling dient te worden aangemerkt als ontuchtig, nu hiermee sprake is geweest van handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.4.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank acht het, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van – en het steunbewijs dat ziet op – de verklaring van de aangeefster, niet noodzakelijk om de vader van de aangeefster als getuige te horen over het bezoeken van de speelplaats tijdens het bezoek aan de woning van de verdachte. Het voorwaardelijk verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van het onder 6 subsidiair tenlastegelegde
4.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 6 subsidiair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.4.2.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de onder 6 subsidiair tenlastegelegde handelingen. Subsidiair is aangevoerd dat de handelingen niet zijn aan te merken als ontuchtig. De verdachte dient aldus te worden vrijgesproken.
4.4.3.
Bewijsoverwegingen
[naam 5] , geboren op [geboortedag 4] 1992, heeft geen aangifte tegen de verdachte gedaan, maar wel een informatief gesprek gevoerd met de politie. In het informatieve gesprek heeft [naam 5] verklaard dat zij in de zomer van 2008 een keer met een groep op vakantie is geweest in Lissabon (Portugal) onder leiding van de verdachte, toen zij rond de 16 jaar oud was. Zij heeft verklaard dat zij tijdens die vakantie met [naam 6] op een kamer in bed lag, toen de verdachte ongevraagd bij [naam 5] in bed ging liggen, tegen haar aan. De verdachte ging volgens bij [naam 5] lepeltje-lepeltje liggen, wreef daarbij over haar bovenbeen heen en gaf kusjes op haar achterhoofd.
Getuige [naam 6] heeft in haar getuigenverklaring bevestigd dat zij meeging naar een tenniskamp in Lissabon in de zomer van 2008. Zij verklaarde dat zij met [naam 5] in een kamer op een tweepersoonsbed lag, dat de verdachte op een bepaald moment binnen kwam en aan de kant van [naam 5] erbij ging zitten of liggen ( [naam 6] verklaart later dat de verdachte achter [naam 5] lag) en dacht dat de verdachte de benen van [naam 5] aan het strelen was, omdat ze het oplichtende horloge van de verdachte zag bewegen.
De verdachte heeft bevestigd dat [naam 5] en [naam 6] met hem mee naar Portugal zijn gegaan en verklaart dat hij dacht dat [naam 5] met [naam 6] op de kamer lag en dat hij bij hen op het bed heeft gezeten.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [naam 6] de verklaring van [naam 5] weliswaar niet op alle punten volledig bevestigt, maar dat de getuigenverklaring desondanks voldoende specifiek en compleet is om als steunbewijs te dienen. De verklaring van [naam 5] wordt immers op essentiële onderdelen – te weten het in het bed gaan liggen en het strelen van haar bovenbeen door de verdachte – door de getuigenverklaring ondersteund. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook de derde tenlastegelegde gedraging, te weten het geven van kusjes op het achterhoofd van [naam 5] , wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt de rechtbank dat het lepeltje-lepeltje in bed gaan liggen, de bovenbenen strelen van en het achterhoofd kussen van een minderjarige persoon die aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte is toevertrouwd tijdens een vakantie, in strijd is met de sociaal-ethische norm en als ontuchtig dient te worden beschouwd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 6 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde
4.5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 7 tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet objectief vast te stellen is dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft begaan, nu de door de politie gehoorde getuigen de verklaringen van de aangeefster niet hebben bevestigd, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.5.3.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [naam 4] , geboren op [geboortedag 5] 2000, zat op basisschool [basisschool] te Delfgauw en kreeg in groep 8, in schooljaar 2011-2012, aardrijkskunde- en geschiedenislessen van de verdachte. Zij heeft tegenover de politie twee verklaringen afgelegd. Zij heeft verklaard dat de verdachte – terwijl hij haar uitleg gaf – haar bovenbeen aanraakte, waarbij hij richting haar schaamstreek naar boven bewoog, totdat hij ongeveer vijf centimeter bij haar vagina vandaan was. Hetzelfde deed hij vanaf haar schouder richting haar borst. Dit gebeurde regelmatig. Verder heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte haar één keer bij haar billen heeft vastgepakt, toen zij uit de wc kwam, en daar even in heeft geknepen. De verdachte heeft de beschuldigingen van de aangeefster geheel ontkend.
De rechtbank ziet zich ten aanzien van dit feit wederom voor de vraag gesteld of de verklaring van de aangeefster betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs is en, indien dat het geval is, of deze voldoende wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster overweegt de rechtbank dat de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de verdachte haar tijdens het geven van uitleg aanraakte. Zij heeft daarbij expliciet en uitgebreid aangegeven op welke gelegenheden de verdachte haar aanraakte, op welke manieren hij haar aanraakte en hoe ver de verdachte op zulke momenten ging. Ook met betrekking tot de gebeurtenis waarbij de verdachte haar billen zou hebben aangeraakt, heeft de aangeefster gedetailleerd verklaard over de wijze waarop en de omstandigheid waaronder de verdachte haar zou hebben aangeraakt. In haar twee verklaringen, te weten het informatief gesprek en haar aangifte, heeft de aangeefster gelijkluidend en consequent verklaard. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo heeft de moeder van de aangeefster, getuige [getuige 3] , verklaard dat de aangeefster thuiskwam en haar vertelde dat meester [de verdachte] aan haar billen had gezeten. Zij heeft verklaard over de emoties die de aangeefster toen toonde, namelijk dat zij het niet fijn vond en geschrokken en verbaasd was. Ook was [naam 4] verdrietig en vol onbegrip, omdat ze op school niet serieus was genomen. Verder heeft de aangeefster verklaard dat zij na het aanraken aan haar billen direct naar de directeur van de school is gegaan en haar erover had verteld. De directeur, getuige [getuige 7] , heeft dit bezoek bevestigd. Hoewel de directeur tijdens het politieverhoor niet meer wist of de aangeefster haar had verteld dat de verdachte haar billen had aangeraakt, wist zij nog wel dat de aangeefster iets had gezegd ‘over aaien over mijn rug en het kan dat het laag is gegaan’, hetgeen een aanwijzing biedt dat het gesprek over een als onprettig ervaren aanraking is gegaan. Ook toonde de aangeefster tijdens dit gesprek met de directeur emoties, zij was namelijk ‘niet heel erg’ aan het huilen, maar was meer een beetje boos.
In de voornoemde getuigenverklaringen van de moeder van de aangeefster en de directeur ziet de rechtbank voldoende steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster over het aanraken van haar billen. Nu de verklaringen van de aangeefster op dit punt voldoende wordt bevestigd en het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op (alle) tenlastegelegde gedragingen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs aanwezig voor alle door de aangeefster genoemde handelingen, te weten het aanraken van haar bovenbenen en schouder.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.6.
Ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde
4.6.1.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 8 tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zo begrijpt de rechtbank zijn pleidooi, aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het onder 8 tenlastegelegde, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.6.3.
Bewijsoverwegingen[naam 7] , geboren op [geboortedag 6] 2002, heeft geen aangifte gedaan, maar in het informatieve gesprek met de politie verklaard dat zij in groep 7 en 8 bij de verdachte in de klas zat op basisschool [basisschool] te Delfgauw. Zij heeft verklaard dat zij vaak bij de verdachte op schoot zat, waarbij hij vaak haar achterwerk streelde. Ook zou de verdachte met zijn hand van haar nek naar haar achterwerk zijn toegegaan en haar op haar nek en gezicht hebben gekust.
Naast deze verklaringen heeft [naam 7] verklaard over een moment dat zij bij de verdachte had gelogeerd – waarbij hij haar gedrogeerd zou hebben en zij de volgende ochtend pijn zou hebben gehad bij haar vagina – en over seksuele handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd toen zij op haar 16e stage liep bij [basisschool] . De beschuldigingen die [naam 7] hieromtrent heeft geuit, zijn echter niet aan de verdachte tenlastegelegd.
De rechtbank overweegt allereerst dat met de verklaring van [naam 7] met extra behoedzaamheid zal worden omgegaan, nu voor enkele door haar geuite (niet tenlastegelegde) beschuldigingen, te weten de gebeurtenissen tijdens het logeren bij de verdachte en de handelingen tijdens haar stage, ondanks uitgebreid onderzoek geen steunbewijs is gevonden. Dit brengt met zich dat substantiële eisen dienen te worden gesteld aan de bewijskracht van het steunbewijs voor de tenlastegelegde aanrakingen. Het enige steunbewijs dat in het dossier aanwezig is ten aanzien van het tenlastegelegde is de verklaring van de moeder van [naam 7] , getuige [getuige 4] , die heeft verklaard dat zij [naam 7] een keer eerder van school op kwam halen en [naam 7] toen aantrof op schoot bij de verdachte, terwijl zij in een schrift aan het schrijven was en de verdachte meekeek met een arm om haar schouder heen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring echter te weinig substantieel om – bij gebrek aan overig steunbewijs – te leiden tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.7.
Ten aanzien van het onder 9 tenlastegelegde
4.7.1.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 9 primair en onder 9 subsidiair tenlastegelegde feiten elk gedeeltelijk kunnen worden bewezenverklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangeefster in de periode van 16 juni 2018 tot en met 31 december 2020 de tennispupil van de verdachte was, zodat ten aanzien van deze periode het primair tenlastegelegde bewezen kan worden, en dat de aangeefster vanaf 2021 niet meer bij de verdachte trainde, zodat het subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van de periode
1 januari 2021 tot en met 15 juni 2022 bewezen kan worden.
4.7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het onder 9 primair en subsidiair tenlastegelegde, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Voorts dienen de aanrakingen volgens de raadsman niet zonder meer als strafbaar te worden gekwalificeerd.
4.7.3.
Bewijsoverwegingen
[naam 2] , geboren op [geboortedag 7] 2006, kreeg in Zoetermeer tennisles van de verdachte. Haar moeder heeft namens haar aangifte gedaan. [naam 2] heeft bij de politie verklaard dat zij, toen zij 11 of 12 jaar oud was, door de verdachte werd gemasseerd, waarbij hij met zijn hand net iets te veel naar omhoog ging, waardoor hij haar bil aanraakte. [naam 2] verklaarde verder dat de verdachte haar vanaf haar twaalfde, als ze door de gang liep, ineens vastpakte en een kus op de wang gaf. Dat gebeurde meestal als zij hem zag. Voorts verklaarde zij dat de verdachte haar regelmatig aan haar billen aanraakte, in ieder geval van haar twaalfde tot haar vijftiende, waarbij hij een aaibeweging maakte. Zij verklaarde verder over een specifiek incident bij de kluisjes, waarbij de verdachte haar insloot en van haar heup tot aan haar bil wreef. De verdachte heeft de beschuldigingen van [naam 2] geheel ontkend.
De rechtbank ziet zich ten aanzien van dit feit wederom voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs zijn en, indien dat het geval is, of deze voldoende wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 2] overweegt de rechtbank dat zij gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de verdachte haar op de tennisvereniging aanraakte aan haar billen en plotseling kusjes gaf op de wang. Zij heeft daarbij expliciet verklaard onder welke omstandigheden en op welke momenten deze handelingen door de verdachte zouden zijn verricht. In haar twee verklaringen, te weten het informatief gesprek en haar getuigenverklaring, heeft [naam 2] gelijkluidend en consequent verklaard. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van [naam 2] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo heeft haar moeder, getuige [getuige 5] , verklaard dat [naam 2] halverwege 2021 – dus nog tijdens de tenlastegelegde periode – haar ineens vertelde dat de verdachte handtastelijk naar haar was geweest, waaronder ‘kus op de wang, hand op de billen’. Verder heeft [getuige 5] verklaard dat [naam 2] haar op 29 augustus 2023, tien dagen vóór het informatief gesprek bij de politie, heeft verteld over het incident bij de kluisjes op de tennisvereniging. Voorts heeft een vriendin van [naam 2] , getuige [getuige 6] – die bij [naam 2] op school zat – verklaard dat [naam 2] haar in de tweede of derde klas had verteld dat haar tennistrainer haar een kus op de wang had gegeven en aan haar bil had gezeten. Ook verklaarde [getuige 6] dat [naam 2] een paar dagen of weken later naar haar toe kwam om te vertellen dat de tennistrainer bij haar stond met zijn hand tegen de kluisjes, waardoor zij niet weg kon. [getuige 6] heeft verklaard dat [naam 2] bij het vertellen een soort uitstraling en rilling had dat ze er wel mee zat. Ook heeft [getuige 6] gemerkt dat [naam 2] steeds meer introvert werd.
Gelet op de omstandigheid dat de getuigen reeds gedurende de tenlastegelegde periode door [naam 2] zijn ingelicht over de handelingen die de verdachte bij haar zou hebben verricht – welke handelingen overeen komen met de door [naam 2] in het informatieve gesprek en getuigenverklaring genoemde handelingen – en over een specifieke gebeurtenis bij de kluisjes waarbij dit zou zijn gebeurd, en de omstandigheid dat [getuige 6] heeft verklaard over de emoties en gedragsveranderingen die zij in de tenlastegelegde periode bij [naam 2] heeft waargenomen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam 2] voldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het op de bewezen te verklaren manier op de billen aanraken en kussen van een minderjarige persoon in strijd is met de sociaal-ethische norm, zodat deze handelingen als ontuchtige handelingen dienen te worden beschouwd.
De rechtbank acht het onder 9 primair en subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal bij de pleegperiodes in de bewezenverklaringen aansluiting zoeken bij de vordering van de officier van justitie, nu [naam 2] voor een gedeelte van de tenlastegelegde periode een tennisleerling van de verdachte is geweest en voor een gedeelte niet.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7 en 9 primair (gedeeltelijk) en subsidiair (gedeeltelijk) tenlastegelegde feiten van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 22 januari 2009 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in Nederland en in Portugal, met zijn pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam 1] (geboren op
[geboortedag 2] 1997), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte meermalen zijn vingers tussen de schaamlippen van die [naam 1] gebracht;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 23 januari 2009 tot en met 1 januari 2012 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in Nederland en in Portugal, met zijn pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam 1] (geboren op
[geboortedag 2] 1997), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte meermalen zijn vingers tussen de schaamlippen van die [naam 1] gebracht;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 januari 2012 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in Nederland en in Portugal, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[naam 1] (geboren op [geboortedag 2] 1997), immers heeft hij, verdachte, (meermalen)
  • die [naam 1] aangeraakt en betast aan de blote borsten en blote vagina en venusheuvel, en
  • zijn, verdachtes, (naakte) lichaam en penis tegen de billen van die [naam 1] gedrukt en/of gedrukt gehouden, en
  • met zijn lichaam op en/of tegen het lichaam van die [naam 1] gelegen, en
  • die [naam 1] op de mond gezoend;
4.hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 augustus 2023 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
  • afbeeldingen, te weten 56.859 foto's en 445 video's, en
  • gegevensdragers, te weten een externe harde schijf merk WD en een harddisk Toshiba en randapparatuur Western Digital NVMEE en randapparatuur Western Digital 500GB en/of een Acer mini-desktop, bevattende afbeeldingen
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
  • in bezit heeft gehad (in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009) en
  • in bezit heeft gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk de toegang heeft verschaft (in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 augustus 2023),
welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het met een penis oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
het met een penis en/of een vinger/hand en/of een voorwerp oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(Bestandsnamen: Daphne vidcaps_09.jpg (#01) en
D5-F3-23-57-74-DE-3A-22-94-C0-68-3A-81-20-1F-FA-D2-47-5D-16-6F-03-40-F6-B4-BC-42-23-74-2F-07-EB-0-512-512 (#02), vindplaats in dossier p. 335)
en
het met een penis en/of een vinger/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel en/ of de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
het met een vinger/hand en/of mond/tong en/of een voorwerp betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(Bestandsnamen: DCP _0009_1.JPG (#03), 6b04b3268e0d80aa (#04), vindplaats in dossier p. 336)
en
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of met sadomasochistische elementen en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding
ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van deze persoon in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding(en) (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben en/of strekt/strekken tot seksuele prikkeling
(Bestandsnamen: bd-PhL_7.06-068.jpg (#05), 008.jpg (#06), 000-159.jpg
(#07), 002_1.jpg (#08), á50.JPG (#09), vindplaats in dossier p. 336 t/m 338)
en
het ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij op dat lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is (waarbij) de afbeelding(en) (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft/hebben en/of strekt/strekken tot seksuele prikkeling
(Bestandsnaam BP.jpg (#10), vindplaats in dossier p. 339)
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2008 te Delfgauw en Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en de aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige [naam 3] (geboren op
[geboortedag 3] 1997), immers heeft hij, verdachte, meermalen over de kleding in de billen van die [naam 3] geknepen en de billen van die [naam 3] betast;

6 subsidiair.

hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 oktober 2008 te Portugal, door een feitelijkheid, te weten door onverhoeds handelen en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, de aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam 5] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
  • bij die [naam 5] in bed gaan liggen en zijn lichaam tegen die [naam 5] aandrukken (lepeltje-lepeltje liggen) en
  • daarbij strelen over haar bovenbeen en geven van kusjes op haar achterhoofd;
7.hij op tijdstippen in de periode van [geboortedag 3] 2011 tot en met 31 juli 2012 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [naam 4] (geboren op [geboortedag 5] 2000), immers
heeft hij, verdachte, meermalen over de kleding
  • die [naam 4] aangeraakt en betast aan de billen en in de billen geknepen, en
  • die [naam 4] aangeraakt en betast en geaaid aan/over de bovenbenen, waarbij hij, verdachte, met zijn hand richting de vagina/schaamstreek van die [naam 4] bewoog, en
  • die [naam 4] aangeraakt en betast en geaaid aan/vanaf de schouder richting de borst;

9 primair.

hij op tijdstippen in de periode van [geboortedag 7] 2018 tot en met 31 december 2020 te Zoetermeer, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [naam 2] (geboren op [geboortedag 7] 2006), immers heeft hij, verdachte, meermalen
  • over de kleding de billen van die [naam 2] betast en geaaid, en
  • die [naam 2] kusjes op de wang gegeven;

9 subsidiair.

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juni 2022 te Zoetermeer, met [naam 2] , geboren op [geboortedag 7] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen
  • over de kleding betasten en aaien van de billen van die [naam 2] en
  • zonder aanleiding en plotseling kusjes geven op de wang van die [naam 2] .
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 9 primair (gedeeltelijk) en 9 subsidiair (gedeeltelijk) meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluiten.

8.De oplegging van straf en maatregelen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5,
6 subsidiair, 7, 8 en 9 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van het volgende gevorderd:
  • een – dadelijk uitvoerbare – vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met alle zes slachtoffers voor de duur van 5 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken voor elke overtreding, met een maximum van
  • een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding op basis van artikel 38z Sr, om de resocialisatie van de verdachte onder intensief toezicht te laten plaatsvinden;
  • een verbod op het uitoefenen van het beroep van leraar, begeleider, trainer, coach of welk beroep dan ook in relatie tot minderjarigen voor de duur van 12 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat kan worden volstaan met een straf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke straf waarbij bijzondere voorwaarden gesteld worden, te weten reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Voorts heeft hij aangevoerd dat de verdediging geen bezwaar heeft tegen het door de officier van justitie gevorderde contactverbod en het beroepsverbod.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
8.3.1.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op tijdstippen in een periode van ruim vijftien jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van vijf meisjes die destijds (jonge) tieners waren. Dit seksueel misbruik bestond in alle gevallen uit het betasten van de lichamen van de slachtoffers, waaronder billen, borsten en/of schaamstreek. Bij één slachtoffer bestond het misbruik ook uit het seksueel binnendringen, door de vingers tussen de schaamlippen te brengen. Voor sommige meisjes geldt dat het misbruik eenmalig was, voor anderen geldt dat dit tientallen keren is gebeurd. De verdachte heeft dit alles (grotendeels) in zijn hoedanigheid als tennis- dan wel basisschoolleraar gedaan.
De verdachte heeft met zijn handelen getoond dat hij geen rekening heeft gehouden met de belangen, gevoelens of het welzijn van de slachtoffers en heeft zich kennelijk uitsluitend door zijn eigen lustgevoelens laten leiden. Hiermee heeft hij niet alleen een buitengewoon ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, maar heeft hij ook het vertrouwen dat de slachtoffers – en hun ouders – in hun leraar hadden moeten kunnen hebben in zeer ernstige mate geschaad. Een tennisvereniging en een basisschool zouden voor kinderen bij uitstek onbezorgde en veilige omgevingen moeten zijn, maar de verdachte heeft met zijn handelen van deze plekken een plaats gemaakt waar de slachtoffers zich uitermate onveilig hebben gevoeld en heeft van hun jeugd een donkere periode van angst en eenzaamheid gemaakt.
Uit de slachtofferverklaring van [naam 1] die zij op de terechtzitting heeft afgelegd, blijkt dat het feit enorme impact op haar heeft gehad en dat zij nog altijd kampt met de gevolgen daarvan. Zij is nog altijd onder behandeling bij een psycholoog. Ze heeft last van herbelevingen, vertrouwensproblemen, angstklachten en slaapproblemen. Zij is gestopt met werken en zij kan geen tennisbaan of tennissport meer zien, terwijl dit haar passie was. Ook de impact op [naam 2] en [naam 3] is groot, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn afgelegd en de door hen overgelegde vorderingen tot schadevergoeding. Uit de slachtofferverklaring van [naam 2] is gebleken dat ook zij kampt met psychische klachten en slaap- en concentratieproblemen. Daarnaast is zij afstandelijker geworden naar haar vader, heeft ze schuldgevoelens over wat haar is overkomen en heeft ze minder vertrouwen in mensen. Uit de slachtofferverklaring van [naam 3] is gebleken dat zij zo bang was voor de verdachte dat zij in groep acht van klas is gewisseld. Zij ging elke dag met buikpijn naar school als zij de verdachte weer moest zien. Zij heeft er enorm onder geleden dat zij destijds niet werd geloofd.
Hoewel aangenomen mag worden dat de verdachte, gelet op zijn jarenlange professionele ervaring als leraar, moet hebben geweten van de verstrekkende gevolgen van zijn handelen voor de kinderen en hun familie, heeft dit hem er niet van weerhouden zijn eigen seksuele lusten op de slachtoffers te projecteren en hun lichamelijke integriteit te schenden. Dit neemt de rechtbank de verdachte des te meer kwalijk, omdat hij gedurende de jaren meermalen erop is aangesproken dat zijn fysieke omgang met leerlingen ongepast was en hij al jarenlang op de hoogte was van zijn pedofiele gevoelens. Toch heeft hij er niet voor gekozen om zijn gedrag te veranderen en bleef hij werkzaam als basisschool- en tennisleraar.
Daarnaast heeft de verdachte een grote hoeveelheid kinderpornografie op zijn gegevensdragers in bezit gehad, die hij gedurende een periode vrijwel dagelijks, regelmatig voordat hij naar school ging, downloadde. Dit is uiterst verwerpelijk, omdat bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd, met alle voor hen emotionele en lichamelijke schadelijke gevolgen van dien. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de vraag naar kinderpornografie en daarmee de instandhouding van dat misbruik en die exploitatie van minderjarigen. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het daarom noodzakelijk om niet alleen degenen te bestraffen die kinderpornografie vervaardigen, maar ook degenen die zich de toegang daartoe verschaffen en dat in bezit hebben.
8.3.2.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende ingekomen stukken die zien op de persoon van de verdachte:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2024;
  • reclasseringsadviezen van 23 januari 2024 en 3 mei 2024;
  • twee psychiatrische rapporten ‘Pro Justitia’ van 4 december 2023 en 8 april 2024;
  • twee psychologische rapporten ‘Pro Justitia’ van 7 december 2023 en 5 april 2024.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Uit de reclasseringsadviezen blijkt – samengevat – dat het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als laag, evenals het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden. Door de reclassering wordt de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, met een achttal bijzondere dadelijk uitvoerbare voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandelverplichting, contactverbod, dagbesteding, het vermijden van contact met minderjarigen, het vermijden van kinderporno, het verbod op bepaalde werkzaamheden en de verplichting tot het geven van openheid ten aanzien van relaties.
Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt – samengevat – dat de verdachte ten tijde van het plegen van feiten 1 tot en met 4 leed aan een pedofiele stoornis, die deels de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van die feiten beïnvloedde. In de rapportages wordt gesteld dat de verdachte geen volledige controle had over zijn gedragingen, ondanks dat hij wist dat zijn gedrag strafbaar was. De seksuele component, het lichamelijk opgewonden zijn, stond op de voorgrond en resulteerde in controleverlies. De rechtbank wordt geadviseerd om de feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Ook de psychiater en psycholoog schatten het recidiverisico laag in. Geadviseerd wordt om de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een ambulante behandelverplichting bij een forensische polikliniek gespecialiseerd in zedenproblematiek, naast een reclasseringstoezicht. Ten aanzien van feiten 5 tot en met 9 kunnen de deskundigen niet tot een advies komen ten aanzien van de mate van doorwerking tussen de stoornis en de feiten, omdat de verdachte deze feiten heeft ontkend.
De rechtbank neemt de adviezen van de gedragsdeskundigen tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling en zal alle feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Dit geldt ook voor feiten 5, 6 subsidiair, 7 en 9, nu die feiten qua aard en strekking overeenkomen met feiten 1 tot en met 4. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om de op te leggen straf aanzienlijk te matigen, omdat de verdachte al jarenlang op de hoogte was van zijn pedofiele gevoelens en heeft nagelaten zich te laten behandelen of zich uit de voor zijn stoornis risicovolle situaties te onttrekken. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij in het verleden enkele gesprekken heeft gevoerd met een hulpverlener, maar dit is op geen enkele manier aannemelijk geworden en kan in die beperkte vorm ook niet worden beschouwd als een zinvolle manier om herhaling in de toekomst te voorkomen.
8.3.3.
Oplegging van een gevangenisstraf
Gelet op de lange periode waarin de verdachte de feiten heeft gepleegd, het grote aantal slachtoffers, de straffen die binnen de rechtspraak in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en al het overige dat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging aangevoerd, zou beperkt zijn tot een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste vier jaren (artikel 14a, tweede lid, Sr). Een straf van die duur doet echter onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.4.
Oplegging van een bijkomende straf
De rechtbank ziet aanleiding de verdachte daarnaast een verbod op te leggen om een beroep uit te oefenen als leraar, begeleider, trainer, coach, of welk beroep dan ook waarin hij in contact komt met minderjarigen. De rechtbank zal dit verbod opleggen voor de duur van twaalf jaren.
8.3.5.
Oplegging van maatregelen
Ter bescherming van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank verder een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan: de verdachte wordt immers veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam en waar meer dan vier jaar gevangenisstraf op staat. Mede gelet op de rapportages van de deskundigen en de reclassering, inhoudende dat de verdachte lijdt aan een pedofiele stoornis waarvoor behandeling noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat de verdachte langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid om op enig moment toezicht uit te kunnen oefenen op de verdachte na zijn detentie.
Voorts zal de rechtbank, nu dit door de officier van justitie is gevorderd en de verdediging zich hiertegen niet heeft verzet, ter voorkoming van strafbare feiten of belastende gedragingen jegens de slachtoffers, een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in
artikel 38v Sr opleggen, te weten een contactverbod met de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten en ook met [naam 7] . Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zullen de contactverboden ten aanzien van de slachtoffers [naam 1] , [naam 3] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 7] voor de duur van twee jaren worden opgelegd. De bewezenverklaarde feiten zijn immers gepleegd vóór de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 38v Sr op 1 juli 2015, waarbij de maximale duur is verhoogd tot vijf jaar.
Het contactverbod ten aanzien van slachtoffer [naam 2] zal voor de maximaal toegestane periode van vijf jaren worden opgelegd.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt tegen personen, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Benadeelde partij [naam 1]
9.1.1.
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 35.583,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 23.048,42 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade.
De materiële schadeposten bestaan uit € 413,95 aan eigen risico voor zorgkosten, € 168,69 aan reiskosten ten behoeve van therapie, € 21.652,03 aan gederfde inkomsten en € 848,75 aan vergoeding voor studiekosten. De immateriële schadeposten bestaan uit fysiek letsel en psychisch leed.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade deels dient te worden afgewezen omdat de kosten niet het gevolg zijn van de ten laste gelegde feiten en deels niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij dient te worden gematigd. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden gematigd.
9.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schadeposten overweegt de rechtbank als volgt:
  • zorgkosten: deze post is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier, de onderbouwing in de vordering en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten, aangezien zij als gevolg van het handelen van de verdachte in therapie is gegaan en daarvoor zorgkosten heeft gemaakt, omdat zij eigen risico moest betalen. De vordering ten aanzien van deze post wordt daarom geheel toegewezen;
  • reiskosten ten behoeve van therapie: evenals de bovengenoemde zorgkosten is deze post namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten, aangezien zij als gevolg van het handelen van de verdachte in therapie is gegaan en daarvoor reiskosten heeft gemaakt. De vordering ten aanzien van deze post wordt daarom geheel toegewezen;
  • gederfde inkomsten: op grond van het dossier, de onderbouwing in haar vordering en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en is aannemelijk dat dit in ieder geval gedeeltelijk het rechtstreeks gevolg was van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het te vergoeden bedrag op basis van de overgelegde documenten schatten op een bedrag van € 7.500,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard;
  • studiekosten: ten aanzien van deze post is de rechtbank onvoldoende gebleken dat deze schade het rechtstreeks gevolg was van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten, omdat de factuur van deze studie dateert van 4 december 2020, uit haar aangifte blijkt dat zij daarna nog een andere studie heeft gevolgd en zij haar werkzaamheden heeft neergelegd vanaf 23 november 2023. Gelet hierop wordt de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schadeposten overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten zowel fysieke klachten – te weten hartkloppingen en hartritmestoornissen – als psychische klachten – te weten PTSS waarvoor zij EMDR-therapie moest ondergaan – heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk en zal dit dan ook geheel toewijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.582,64, bestaande uit € 8.082,64 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2007, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.582,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
9.2
Benadeelde partij [naam 3]
9.2.1.
De vordering
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
9.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
9.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
9.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychisch leed heeft opgelopen. Zo heeft zij last van psychische klachten, waar de bewezenverklaarde feiten mede de oorzaak van zijn. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 BW heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk en zal dit dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2007, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
9.3.
Benadeelde partij [naam 4]
9.3.1.
De vordering
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
9.3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
9.3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychisch leed heeft opgelopen. Zo lijdt zij aan een depressieve stoornis en aan PTSS, waar de bewezenverklaarde feiten mede oorzaak van zijn. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 BW heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk en zal dit dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 augustus 2011, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 7 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2011 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
9.4.
Benadeelde partij [naam 2]
9.4.1.
De vordering
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.763,74, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 263,74 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De materiële schadepost bestaan uit reiskosten ten behoeve van psychische hulp en de immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
9.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
9.4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schade overweegt de rechtbank dat deze post namens de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Op grond van het dossier, de onderbouwing in de vordering en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 9 primair (gedeeltelijk) en subsidiair (gedeeltelijk) bewezenverklaarde, aangezien zij als gevolg van het handelen van de verdachte in therapie is gegaan en daarvoor reiskosten heeft gemaakt. De vordering ten aanzien van deze post wordt daarom geheel toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van de onder 9 primair (gedeeltelijk) en subsidiair (gedeeltelijk) bewezenverklaarde feiten. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychisch leed heeft opgelopen. Zo lijdt zij aan een depressieve stoornis en aan PTSS, waar de bewezenverklaarde feiten mede oorzaak van zijn. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 BW heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk en zal dit dan ook geheel toewijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, de vordering ten bedrage van € 2.763,74 geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 juni 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de onder 9 primair (gedeeltelijk) en subsidiair (gedeeltelijk) bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.763,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juni 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

10.De beslagbeslissingen

10.1.
De beslag genomen voorwerpen
Op de beslaglijst staan de navolgende, gedurende het onderzoek in beslag genomen voorwerpen genoemd:
3000947 harde schijf WD;
3000926 harddisk Toshiba;
3001036 randapparatuur WD NVMEE;
3001090 randapparatuur WD 500GB;
3000923 computer Acer;
3000930 computer Acer;
3000927 notitieboekje.
Deze voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn nog niet aan hem teruggegeven.
10.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a tot en met d genoemde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder e tot en met g genoemde voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
10.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de onder a tot en met d genoemde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerpen betreffen die bij het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten zijn aangetroffen, met betrekking tot deze voorwerpen het onder 4 bewezenverklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang, nu hierop de kinderpornografische afbeeldingen door de verdachte zijn opgeslagen.
De rechtbank oordeelt voorts dat de onder e tot en met g genoemde voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard, nu de onder e en f genoemde computers voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan – hiermee is immers de kinderpornografie gedownload – en in het onder g genoemde notitieboekje diverse kinderpornowebsites zijn genoteerd (zichtbaar op p. 190 van het dossier), zodat het onder 4 bewezenverklaarde feit eveneens met behulp hiervan is begaan.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 240b, 244, 245, 246, 247, 248 en 249 van het Wetboek van strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12. De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 6 primair tenlastegelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 8 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 9 primair en 9 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven
onder 5bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
ontucht plegen met zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
een afbeelding en gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt;
ten aanzien van feit 5:
ontucht plegen met zijn pupil/een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6 subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
ten aanzien van feiten 7 en 9 primair:
ontucht plegen met zijn pupil/een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 9 subsidiair:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van beroepen waarin de verdachte werkzaam is als leraar, begeleider, trainer, coach, of welk beroep dan ook waarin hij in contact komt met minderjarigen, voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 1997;
  • [naam 3] , geboren op [geboortedag 3] 1997;
  • [naam 5] , geboren op [geboortedag 4] 1992;
  • [naam 4] , geboren op [geboortedag 5] 2000;
  • [naam 7] , geboren op [geboortedag 6] 2002;
legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 7] 2006;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan; de duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 20.582,64 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2007 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.582,64, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 137 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 1.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2007 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2007 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 1.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2011 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 2.763,74 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juni 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.763,74, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juni 2018 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 37 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
onttrekt de volgende in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer:
  • 3000947 harde schijf WD;
  • 3000926 harddisk Toshiba;
  • 3001036 randapparatuur WD NVMEE;
  • 3001090 randapparatuur WD 500GB;
verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd:
  • 3000923 computer Acer;
  • 3000930 computer Acer;
  • 3000927 notitieboekje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.