ECLI:NL:RBDHA:2024:1064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37419 en NL23.37420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse minderjarige met verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Algerijnse minderjarige, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 31 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 november 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser stelt dat hij vreest voor geweld en een onveilige situatie bij terugkeer naar Algerije, waar hij in het verleden met drugs en geweld in aanraking is gekomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, die als minderjarige een lager ontwikkelingsniveau heeft. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat er adequate opvang voor eiser beschikbaar is in Algerije, en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet terecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen tien weken.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.511,-. De uitspraak benadrukt het belang van adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de noodzaak voor verweerder om dit zorgvuldig te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37419 en NL23.37420
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 31 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 november 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Outaklla als tolk en de gemachtigde van verweerder. Tevens was als voogd aanwezig mevrouw N. Wijders, namens NIDOS.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2007. De moeder van eiser is in 2018 overleden en zijn vader is kort daarna hertrouwd. Eiser heeft vervolgens het contact met zijn vader verbroken en is bij zijn tante en oma gaan wonen. Daar woonde ook twee ooms die eiser veel regels oplegden. Zo moest eiser om 22:00 uur thuis zijn. Eiser wilde dit vaak niet en leefde daarom veel op straat, waar hij in aanraking kwam met drugs en geweld. In 2013, 2014 of 2015 is een vriend van eiser vermoord door een andere vriend. Bij terugkeer vreest eiser weer op straat te moeten leven, ook vermoord te worden door een vriend of naar de gevangenis te moeten.
3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • moord door een vriend.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft ook geloofwaardig gevonden dat de vriend van eiser is vermoord. Dit betekent volgens verweerder echter niet dat eiser een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingverdrag [2] of dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser bij de beoordeling van de kern van het asielrelaas. Niet in geschil is dat eiser een minderjarige is met een lager ontwikkelingsniveau dan andere jongeren van zijn leeftijd. Verweerder had daarom huiselijk geweld en het leven op straat moeten opnemen als een relevante elementen. Daarbij kan verweerder niet tegenwerpen dat eiser eerder had moeten verklaren over het huiselijk geweld door zijn vader. Verweerder heeft de aanvraag ook ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard omdat eiser pas na een week asiel heeft aangevraagd. Verweerder mag er daarnaast niet vanuit gaan dat er adequate opvang mogelijk is voor eiser in Algerije.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Referentiekader
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser bij de beoordeling van de kern van zijn asielrelaas. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt namelijk dat het gehoor is afgenomen in het kader van een AMV’er tussen de 12 en 18 jaar oud. De voogd van eiser was daarom ook bij het gehoor aanwezig om eiser te ondersteunen. De voogd is aan het einde van het gehoor ook in de gelegenheid gesteld om aanvullende opmerkingen te maken. Verder blijkt uit het gehoor zelf dat de gehoormedewerker dezelfde vragen meerdere keren en in andere bewoordingen heeft gesteld en dat de gang van zaken ook duidelijk aan eiser is uitgelegd. Aan het einde van het gehoor heeft eiser ook aangegeven dat het gehoor goed ging, dat hij de tolk goed heeft begrepen en dat hij geen klachten heeft over hoe het gehoor is gegaan.
Vaststelling relevante elementen
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het huiselijk geweld van zijn vader niet als relevant element hoeven aanmerken. Daarbij heeft verweerder het van belang mogen achten dat het huiselijk geweld weliswaar heeft genoemd tijdens het asielgehoor maar dat uit de overige verklaringen eiser voldoende duidelijk blijkt dat het huiselijk geweld niet de reden is geweest om het huishouden van zijn vader te verlaten en bij zijn oma en tante te gaan wonen. Dat was volgens eisers verklaringen omdat hij het er niet mee eens was dat zijn vader zo snel na de dood van zijn moeder al is hertrouwd. Eiser noemt het huiselijk geweld ook niet in zijn vrije relaas als reden om Algerije te ontvluchten. Pas aan het einde van het nader gehoor verklaart eiser in een andere context over het slaan door zijn vader. Uit deze gang van zaken, mede in het licht van de zorgvuldige wijze waarop het gehoor is gehouden, heeft verweerder mogen concluderen dat het huiselijk geweld voor eiser niet de reden is geweest om te vertrekken uit Algerije. Daarbij komt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd uit het tijdsverloop tussen het ondervonden huiselijk geweld en het daadwerkelijk vertrek uit Algerije dat het huiselijk geweld niet de reden is geweest voor eiser om Algerije te verlaten. Eiser heeft namelijk verklaard dat de mishandeling is gestopt toen hij bij zijn oma en tante ging wonen in 2018. Vervolgens is eiser nog vijf jaar in Algerije gebleven tot aan zijn vertrek. Bovendien heeft eiser verklaard niet te vrezen voor zijn vader bij terugkeer. Verweerder heeft het huiselijk geweld daarom niet hoeven aanmerken als relevant element.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond mogen verklaren omdat hij bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. [4] De gronden die zien op de kennelijke ongegrondheid van de aanvraag behoeven daarom geen bespreking meer.
Buitenschuldvergunning AMV’er
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning. In dit kader hoefde verweerder, gelet op het beleid in het Informatiebericht (IB) 2023/41, geen nader onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van de adequate opvang. Verweerder mocht volstaan met de vaststelling dat sprake is van adequate opvang omdat eiser heeft verklaard over zijn oma, tante en ooms, dat hij daar voor zijn vertrek kon wonen, dat hij enkel (vrijwillig) op straat is beland omdat hij zich niet aan bepaalde huishoudelijke regels wilde houden en hij heeft verklaard over de locatie van de woning waar hij jarenlang heeft gewoond. Gelet op de specifieke informatie die hij in dit kader heeft gegeven is de adequate opvang evident. Verweerder mocht uitgaan van deze verklaringen en was niet gehouden om eiser opnieuw te horen. Verweerder heeft in dit geval dan ook overeenkomstig het beleid besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor buitenschuldvergunning vanwege het bestaan van adequate opvang.
Terugkeerbesluit en adequate opvang
9. Uit het arrest TQ [5] en de uitspraken van de hoogste bestuursrechter waarin uitleg wordt gegeven aan het voornoemde arrest [6] , volgt dat verweerder alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind en dat verweerder in dat kader zich ervan dient te overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.
10. Verweerder heeft invulling gegeven aan het arrest TQ en voornoemde uitspraken van de hoogste bestuursrechter in het IB 2023/41. Hieruit volgt dat adequate opvang evident is in het geval de alleenstaande minderjarige vreemdeling specifieke informatie heeft gegeven over zijn ouders maar dat nader onderzoek mogelijk nodig is bij andere familieleden of volwassenen die zorg hebben gedragen voor het kind of bereid zijn zorg te gaan dragen voor het kind. Adequate opvang kan zonder nader onderzoek worden vastgesteld als er geen indicaties zijn dat de eerder verleende zorg niet opnieuw zal worden verleend.
11. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat in dit geval geen sprake is van indicaties dat de tante en oma van eiser niet (opnieuw) zorg zullen verlenen aan hem. Eiser heeft immers verklaard dat zijn oma en tante hebben afgesproken het huis te verkopen omdat zij kleiner willen gaan wonen en dat er in dat geval geen plek meer zal zijn voor eiser. [7] Ook heeft eiser verklaard dat zowel zijn oma als tante op leeftijd zijn, dat zijn tante in het ziekenhuis heeft gelegen en dat zijn tante hem verteld heeft te vertrekken en hem geld heeft gegeven om zijn reis mee te bekostigen. [8] Gelet op deze verklaringen, en nu er meer dan een jaar is verstreken sinds eiser is vertrokken uit Algerije, kan verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nader onderzoek vanuit gaan dat de tante, oma of ooms van eiser hem zullen kunnen en willen opvangen. Dat adequate opvang ook daadwerkelijk beschikbaar is voor eiser in het land van herkomst is dan ook niet evident. Verweerder had daarom naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek moeten doen naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor eiser in het land herkomst. Het beroep is in zoverre gegrond.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
12. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-. [9]
14. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en h, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeing) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530; ECLI:NL:RVS:2022:1531 en ECLI:NL:RVS:2022:1532.
7.Zie pagina 17 van het rapport van het nader gehoor.
8.Zie pagina’s 7, 21 en 22 van het rapport van het nader gehoor.
9.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.