ECLI:NL:RBDHA:2024:10625
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor arbeid in loondienst op basis van afwijzingsgronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid in loondienst, welke door de minister was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat er geen afwijzingsgronden van toepassing waren. De eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig werd toegewezen, maar de uiteindelijke beslissing over de verblijfsvergunning was negatief. De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, omdat hij niet kon aantonen dat hij ten minste één jaar legaal in Nederland verbleef. De rechtbank benadrukte dat de door de eiser aangevoerde familieomstandigheden niet konden leiden tot een andere uitkomst, en dat de eiser in plaats daarvan een zelfstandige verblijfsaanvraag kon indienen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.