ECLI:NL:RBDHA:2024:10624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.17877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Eiser heeft op 25 juni 2024 zijn zaak voor de rechtbank behandeld, maar is zonder kennisgeving niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de autoriteiten van lidstaten van de Europese Unie, zoals Duitsland, hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser betoogt dat hij in Duitsland slachtoffer zal worden van indirect refoulement en dat zijn eerdere asielaanvraag daar niet eerlijk behandeld zal worden. De rechtbank stelt echter vast dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd zijn aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17877 (beroep) en NL24.17879 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Verweerder heeft eiser zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan en ten aanzien van Duitsland uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij voert aan dat hij in Duitsland slachtoffer zal worden van indirect refoulement. Eiser heeft al eerder een verzoek om internationale bescherming in Duitsland ingediend en gelooft er niet in de Duitse autoriteiten zijn herhaalde aanvraag eerlijk zullen behandelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Duitsland, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het Handvest [2] . Hiervoor moeten de vastgestelde tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
4.1.
De rechtbank overweegt verder dat de gestelde zinloosheid van een herhaalde asielaanvraag een niet nader onderbouwd vermoeden is, gezien dit een toekomstige gebeurtenis betreft en dus niet eisers eigen ervaring is. Door middel van het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Dat Duitsland eisers eerste asielaanvraag heeft afgewezen, geeft op zichzelf staand geen blijk van onrechtmatigheid. Daarnaast heeft eiser ook geen landeninformatie of persoonlijke stukken overlegd, waaruit die onrechtmatigheid zou moeten blijken. Het lag bovendien op eisers weg bij de Duitse autoriteiten te klagen over een gestelde onrechtmatige behandeling in Duitsland. Niet is gebleken dat eiser hiervan gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
4.2.
Eisers betoog dat hij bij aankomst in Duitsland onderworpen zal worden aan indirect refoulement, door uitgezet te worden naar Soedan of een ander land, slaagt evenmin. De hoogste bestuursrechter [3] heeft op 12 juni 2024 geoordeeld dat – kort gezegd – een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [4] Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn degelijke systeemfouten niet vast komen staan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
10. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.