ECLI:NL:RBDHA:2024:10624
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Eiser heeft op 25 juni 2024 zijn zaak voor de rechtbank behandeld, maar is zonder kennisgeving niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de autoriteiten van lidstaten van de Europese Unie, zoals Duitsland, hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen. Eiser betoogt dat hij in Duitsland slachtoffer zal worden van indirect refoulement en dat zijn eerdere asielaanvraag daar niet eerlijk behandeld zal worden. De rechtbank stelt echter vast dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd zijn aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.