ECLI:NL:RBDHA:2024:10623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.19518 en NL24.19519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma uit Moldavië wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging en discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in de asielzaken van vier Roma uit Moldavië. De eisers, geboren in 2004, 2005, 2022 en 2024, hebben asiel aangevraagd op basis van de vrees voor problemen na de zelfmoord van de schoonzus van eiser 1 en de discriminatie die zij als Roma ondervinden in Moldavië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie op 29 april 2024 zijn afgewezen als ongegrond. Tijdens de zitting op 28 juni 2024 zijn de eisers niet verschenen, terwijl de minister zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser 1 over de zelfmoord van zijn schoonzus niet geloofwaardig zijn. De rechtbank volgt de minister in de stelling dat de problemen die eiser 1 stelt te ondervinden niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank erkent dat eisers als Roma in Moldavië gediscrimineerd worden, maar oordeelt dat deze discriminatie niet van dien aard is dat het hen in aanmerking doet komen voor een asielvergunning. De rechtbank wijst erop dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.19518 en NL24.19519
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1,

[eiseres], eiseres,
[eiser 2], eiser 2,
[eiser 3], eiser 3,
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 april 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. [1]
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [datum 1] [2] 2004, [datum 2] 2005, [datum 3] 2022 en [datum 4] 2024 en hebben allen de Moldavische nationaliteit. Zij hebben op respectievelijk 16 januari 2024 en 31 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat de schoonzus van eiser 1 zelfmoord heeft gepleegd en hij daardoor problemen heeft gekregen met haar familie. Verder worden zij als Roma gediscrimineerd in Moldavië.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers’ verklaringen over hun identiteit, nationaliteit en herkomst. De gestelde problemen naar aanleiding van de zelfmoord van zijn schoonzus worden niet geloofwaardig geacht. Wel worden eisers gevolgd in de stelling dat zij in Moldavië als Roma onheus worden bejegend. Dit kan echter niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij hierdoor te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Er is immers geen sprake van een situatie waarin voor eisers kan worden gesproken van een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
3. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de gestelde problemen naar aanleiding van de zelfmoord van de schoonzus van eiser 1 ongeloofwaardig heeft geacht. Ten onrechte wordt eiser 1 tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard. Hij heeft in zijn verklaringen afdoende uitgelegd waarom hij namen van bepaalde familieleden wel of niet kent. Verder kan informatie van derden voldoende duiden op een vrees voor ernstige schade en dus bijdragen aan de geloofwaardigheid van het relaas. Ook zullen eisers bij terugkeer naar Moldavië in materieel depriverende omstandigheden terecht komen. Tot slot is ten onrechte een vertrektermijn onthouden, omdat onvoldoende is gebleken dat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en daarom is ook ten onrechte een inreisverbod opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vrees voor problemen vanwege zelfmoord schoonzus
4. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen vanwege de zelfmoord van de schoonzus van eiser 1 ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat eiser 1 tegenstrijdig heeft verklaard ten aanzien van de namen van de broers van zijn schoonzus. Eiser 1 verklaart dat hij vreest voor de vader en broer van zijn schoonzus. Hij verklaart verder dat hij hun namen en voornamen niet kent en die personen slechts kent van gezicht. [3] Vervolgens verklaart hij echter dat hij de namen wel kent en benoemt deze ook. [4] De uitleg van eiser 1 dat hij een onderscheid maakt tussen gezinsleden van wie hij de namen wel kent en andere familieleden die wat verder weg staan, volgt de rechtbank niet. Tijdens het gehoor is telkens over de broer(s) en vader van eisers schoonzus gesproken, zodat eiser 1 hier consistent over had kunnen verklaren. Dat het verder om slechts één tegenstrijdigheid gaat, maakt niet dat verweerder dit niet heeft mogen tegenwerpen.
5. Verder stelt verweerder terecht dat eisers niet hebben kunnen onderbouwen dat zij te vrezen hebben voor de broer(s) en vader van eisers schoonzus. Eisers baseren deze vrees slechts op vermoedens en informatie van derden, namelijk kennissen, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onduidelijk is wie deze kennissen zijn en of die met enig gezag kunnen verklaren.
Discriminatie vanwege Roma
6. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eisers als Roma in Moldavië weliswaar worden gediscrimineerd, maar dat de ernst van de door hen ondervonden discriminatie niet zodanig is dat zij daarom in aanmerking komen voor een asielvergunning. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de discriminatie dusdanig ernstige beperkingen van hun bestaansmogelijkheid oplevert dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Moldavië te kunnen functioneren. Zo heeft eiseres immers verklaard dat zij geen persoonlijke problemen heeft gehad in Moldavië vanwege haar Roma etniciteit. [5] Verder blijkt uit hun verklaringen dat zij in het bezit zijn gesteld van een paspoort en identiteitskaart, dat zij Moldavië op legale wijze in en uit hebben kunnen reizen, en toegang hebben tot scholing en de medische voorzieningen. [6]
Terugkeerbesluit + inreisverbod
7. Verweerder kan bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit een vertrektermijn onthouden als een risico bestaat dat een vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [7] Uit vaste jurisprudentie [8] van de Afdeling [9] volgt dat de zware en lichte gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd slechts feitelijk juist dienen te zijn.
8. Uit de stukken in het dossier blijkt dat eisers niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen en verder zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten. Zo heeft eiser 1 verklaard dat zij het Schengengebied zijn ingereisd om asiel aan te vragen, zodat de vrije termijn voor hen niet geldt. [10] Verder heeft eiseres verklaard dat zij hun paspoorten heeft gegeven aan de chauffeur die hen naar Nederland heeft gebracht. [11] Deze gronden zijn reeds voldoende om aan te nemen dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht, zodat verweerder een vertrektermijn heeft kunnen onthouden.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht een inreisverbod opgelegd. [12]
Conclusie
10. Nu verweerder het asielrelaas van eisers niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt en terecht heeft gesteld dat de discriminatie van eisers als Roma in Moldavië niet dusdanig is dat ze niet meer op sociaal en maatschappelijk gebied kunnen functioneren, zijn de aanvragen terecht afgewezen als ongegrond.
11. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.In sommige stukken in het dossier staat: april.
3.Rapport nader gehoor van 23 april 2024 van eiser 1, p. 7 van 16.
4.Rapport nader gehoor van 23 april 2024 van eiser 1, p. 8 van 16.
5.Rapport nader gehoor van 23 april 2024 van eiseres, p. 5 van 19.
6.Rapport nader gehoor van 23 april 2024 van eiseres, p. 15 van 19.
7.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
8.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Rapport aanmeldgehoor van 10 maart 2024 van eiser 1, p. 10 van 11.
11.Rapport aanmeldgehoor van 6 februari 2024 van eiseres, p. 4 van 11.
12.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.