ECLI:NL:RBDHA:2024:10621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit hebbende jongeman, zijn asielaanvraag had ingediend op 18 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit was gebaseerd op het feit dat de eiser op 24 september 2023 al een asielaanvraag in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 28 juni 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor een afhankelijkheidsrelatie met zijn in Nederland verblijvende broers, die al een asielvergunning hadden. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende informatie had verstrekt aan Duitsland bij het terugnameverzoek en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht van de eiser aan Duitsland als onevenredig zouden kwalificeren. De rechtbank oordeelde dat de wens van de eiser om bij zijn broers te verblijven niet voldoende was om de verantwoordelijkheid van Duitsland te betwisten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2003 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 18 januari 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek is Eurodac is gebleken dat eiser op 24 september 2023 in Duitsland al een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Duitsland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 1 maart 2024 heeft Duitsland het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. [3]
3. Eiser voert aan dat verweerder in de claim onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn situatie, waardoor Duitsland niet alle relevante elementen heeft kunnen betrekken bij het besluit om de claim te accepteren. In eisers geval is namelijk sprake van humanitaire gronden als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Zijn broers zijn in Nederland en hebben hier een asielvergunning. Eiser heeft altijd de intentie gehad om zich te voegen bij zijn broers. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 16 en 17 van de Dublinverordening en is het beleid van verweerder op dit punt onevenredig.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Ook is niet in geschil dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt.
5. Verder dient verweerder bij het indienen van een terugnameverzoek een afschrift mee te sturen van alle bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. [4] Anders dan eiser stelt, heeft verweerder bij het terugnameverzoek aan Duitsland voldoende informatie verstrekt over eiser, waaruit blijkt dat Duitsland verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Zo heeft verweerder bij het terugnameverzoek een afschrift meegestuurd van de Eurodac-resultaten. De informatie die ziet op eisers persoonlijke omstandigheden heeft verweerder dan ook niet hoeven mee te sturen.
6. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening tussen eiser en zijn broers. Dat sprake is van familiebanden en vanuit culturele achtergronden eiser zich bij zijn broers wenst te voegen, is onvoldoende om een afhankelijkheidsrelatie aan te nemen.
7. Tot slot is de wens van eiser om bij zijn in Nederland verblijvende broers te verblijven begrijpelijk, maar heeft verweerder de relatie tussen eiser en zijn broers in redelijkheid niet hoeven aanmerken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. In dit verband geldt dat in artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening de mogelijkheden voor het bijeenhouden en -brengen van het gezin in de asielprocedure zijn uitgewerkt en dat de Dublinverordening op zichzelf niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [5] Verweerder heeft in de relatie tussen eiser en zijn in Nederland verblijvende broers dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2014.
3.Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.Artikel 2 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014.
5.ABRvS 1 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.