ECLI:NL:RBDHA:2024:10600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 21 juni 2024 beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij een vrouw en kind in Frankrijk heeft en dat het inreisverbod zijn recht op familie- en gezinsleven schendt, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Tijdens de zitting op 3 juli 2024 heeft eiser zijn argumenten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft hij stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de belangen van eiser en zijn kind in de motivering van het inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat het inreisverbod niet voldoende gemotiveerd is en vernietigt het besluit in zoverre. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het inreisverbod is gegrond. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25698

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt in beroep dat hij stukken heeft overgelegd waarmee hij aantoont dat hij een vrouw en kind in Frankrijk heeft. Zo heeft hij onder meer een geboorteakte overgelegd, waar hij als vader genoemd wordt. Eiser stelt dat zijn kind ziek is en onder behandeling staat. Hij wil dan ook graag de mogelijkheid hebben om zijn gezin te bezoeken. Het inreisverbod maakt inbreuk op zijn recht op familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser meent dat in de motivering van het inreisverbod te weinig aandacht wordt besteed aan zijn belangen en die van zijn kind. Hem wordt tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond een vrouw en kind in Frankrijk te hebben. Eiser stelt dat dit onjuist is, hij heeft de overgelegde stukken in een voorgaande procedure ook al ingebracht. Eiser meent daarom dat sprake is van een motiveringsgebrek.
3. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat tegen hem een terugkeerbesluit moet worden uitgevaardigd. Verweerder heeft het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd en op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden.
4. Volgens zijn beleid in paragraaf A4/2.2 van de Vc [2] vaardigt verweerder geen inreisverbod uit als dat een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt verweerder artikel 8 EVRM-aspecten mee. Eiser heeft in het gecombineerde gehoor naar voren gebracht dat hij familie heeft in Frankrijk, namelijk zijn vrouw en kind. Ook heeft hij meerdere stukken overgelegd om dit te onderbouwen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder en stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of om een inreisverbod voor een kortere duur op te leggen. Het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod is dus gegrond.
5. Het bestreden besluit, voor zover daarin een inreisverbod is uitgevaardigd, komt voor vernietiging in aanmerking. Bij gebrek aan een aanvullende motivering ter zitting ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten blijven. Verweerder is ter zitting niet ingegaan op de door eiser overgelegde stukken.
6. Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dit ziet op het inreisverbod.
7. Omdat het beroep ten dele gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het uitgevaardigde inreisverbod, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.