ECLI:NL:RBDHA:2024:10591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
Nl23.32917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit in het bestuursrecht met betrekking tot gezinsleven en verblijfsrechten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, heeft een terugkeerbesluit ontvangen op 22 september 2023, omdat hij volgens de staatssecretaris illegaal in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser betwist het terugkeerbesluit en stelt dat hij recht heeft op een verblijfsdocument op basis van het Chavez-Vilchez arrest, omdat hij gezinsleven uitoefent met zijn kinderen. Hij voert aan dat verweerder niet voldoende heeft doorgevraagd naar zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn ex-vrouw en kinderen in Nederland. De rechtbank stelt vast dat een terugkeerbesluit enkel inhoudt dat een vreemdeling illegaal verblijft en dat hij de verplichting heeft om Nederland te verlaten. Eiser heeft tijdens het gehoor niet aangegeven dat hij kinderen in Nederland heeft, wat de staatssecretaris niet verplichtte om verder onderzoek te doen.

De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor een afgeleid verblijfsrecht en dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit op goede gronden heeft opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Orsel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.1.
Bij besluit van 22 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd, omdat niet is gebleken dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens verweerder zijn er geen omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit. Verweerder heeft verder bepaald dat eiser Nederland binnen een termijn van 28 dagen moet verlaten.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder af had moeten zien van het opleggen van een terugkeerbesluit, omdat uit de zienswijze duidelijk blijkt dat hij een ex-vrouw en kinderen heeft. Verweerder had hierop moeten doorvragen. Hij oefent met zijn kinderen gezinsleven uit en kan daarom in aanmerking komen voor een verblijfsdocument op grond van het Chavez-Vilchez arrest. [1] Subsidiair voert eiser aan dat hij een langere vertrektermijn had moeten krijgen, omdat hij de intentie had om een aanvraag in te dienen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat een terugkeerbesluit niet meer inhoudt dan de administratieve vaststelling dat een onderdaan van een derde land illegaal in Nederland verblijft en dat op hem de verplichting tot vertrek rust. [2]
6. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat in het geval een vreemdeling voorafgaand aan het nemen van het terugkeerbesluit geen aanvraag om toetsing aan het EU recht heeft ingediend, het in de eerste plaats aan hem is om tijdens het gehoor concrete aanknopingspunten aan te dragen die erop duiden dat hij op grond van het Unierecht een afgeleid verblijfsrecht heeft. De staatssecretaris moet vervolgens, mede op basis van het geheel aan verklaringen, beoordelen of sprake is van voldoende concrete aanknopingspunten die erop duiden dat de vreemdeling een afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als een vreemdeling tijdens het gehoor uitsluitend heeft verklaard dat hij een minderjarig Nederlands kind heeft, is dit in beginsel onvoldoende om van de staatssecretaris te verlangen dat hij bij de voorbereiding van een terugkeerbesluit nader onderzoek doet.
6.1.
Voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit heeft eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Uit de zienswijze volgt dat eiser heeft verklaard een vertrektermijn van 24 uur te willen, zodat hij Nederland kan verlaten. Daarbij heeft gezworen op zijn kinderen en zijn ouders dat hij daadwerkelijk weg zal gaan. Op de vraag of hij familieleden heeft in Nederland of Europa heeft hij verklaard alleen twee broers in Duitsland te hebben. Eiser heeft tijdens het gehoor niet verklaard dat hij kinderen heeft, die in Nederland wonen en hij met hen een gezinsleven uitoefent. Verweerder had hier dan ook niet naar kunnen doorvragen of geen rekening mee kunnen houden. De stelling van eiser dat het duidelijk had moeten zijn dat hij in Nederland kinderen heeft, omdat hij hier een ex-vrouw heeft, volgt de rechtbank niet. Het had op de weg van eiser gelegen om concreet aan te geven dat zijn kinderen in Nederland wonen en dat hij om die reden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Eiser heeft juist verklaard Nederland te willen verlaten. Eiser heeft verder ook geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van oplegging van het terugkeerbesluit had moeten afzien. De stelling van eiser dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van verweerder slaagt daarom niet. Overigens is niet gebleken dat eiser nadien een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Verweerder heeft het terugkeerbesluit dan ook op goede gronden opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Volgens artikel 3, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.