ECLI:NL:RBDHA:2024:10585
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 september 2023 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat hij zou worden uitgezet en zijn werkzaamheden als zelfstandige niet kon voortzetten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2024 behandeld, waarbij verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker stelde dat er een spoedeisend belang was, omdat hij uitgezet kon worden en financieel benadeeld zou worden als hij Nederland moest verlaten.
Verweerder betwistte echter het spoedeisend belang, omdat er geen concrete plannen waren om verzoeker uit te zetten. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat verzoeker op korte termijn zal worden uitgezet. Bovendien zijn de financiële belangen van verzoeker onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af en stelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier, en is openbaar gemaakt.