ECLI:NL:RBDHA:2024:10584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL23.3226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 11 september 2023, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Uit het dossier blijkt dat verzoeker op 23 oktober 2023 opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, die op 8 januari 2024 is afgewezen. Verzoeker heeft het besluit op 9 januari 2024 ontvangen en heeft op 10 januari 2024 om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet met uitzetting wordt bedreigd, omdat hij de uitspraak op zijn verzoek in Nederland mag afwachten. Hierdoor is er geen spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32226

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S. Orsel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ bij besluit van 11 september 2023 afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
4. Uit het dossier van verzoeker volgt dat hij op 23 oktober 2023 nog een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ heeft ingediend en dat die aanvraag bij besluit van 8 januari 2024 is afgewezen. Uit dat besluit volgt dat verzoeker, indien hij binnen 24 uur na bekendmaking van dat besluit om een voorlopige voorziening verzoekt, hij de uitspraak op dat verzoek in Nederland mag afwachten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het besluit van 8 januari 2024 per fax is verzonden, maar dat de verzending per fax is mislukt, zodat verondersteld mag worden dat de beschikking op 8 januari 2024 per post is verstuurd. Verzoeker heeft het besluit op 9 januari 2024 ontvangen en op 10 januari 2024 heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht. Dat betekent dat verzoeker binnen 24 uur om een voorlopige voorziening heeft verzocht. Nu dat verzoek nog niet op zitting is geagendeerd en verweerder nog niet op het bezwaar in die zaak heeft beslist, wordt verzoeker niet met uitzetting bedreigd. Immers, hij mag de uitspraak op dat verzoek in Nederland afwachten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in deze procedure.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.