ECLI:NL:RBDHA:2024:10576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL23.34372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning als familie- of gezinslid en toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1988 met de Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid. Deze vergunning werd op 20 april 2023 met terugwerkende kracht ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de relatie van eiser was verbroken. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de intrekking in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij een privéleven in Nederland had opgebouwd.

De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning correct had gemotiveerd en dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM was. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn privéleven in Nederland daadwerkelijk was opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de bezwaarprocedure.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, aangezien er al een uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34372 en NL23.34374

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ met terugwerkende kracht met ingang van 20 april 2023 ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser was in bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Met ingang van 20 april 2023 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken.
4. Verweerder heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat is gebleken dat de relatie is verbroken, zodat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Verweerder heeft in het bestreden besluit besloten dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending van artikel 8 van het EVRM [1] oplevert.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Hij is ruim twee jaar in bezit geweest van een verblijfsvergunning en heeft ongetwijfeld privéleven opgebouwd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in zijn nadeel uitvalt. Ook is volgens eiser niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1
Niet in geschil is dat de relatie op 20 april 2023 is beëindigd, zodat eiser niet meer voldoet aan het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning was verleend. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de intrekking van de verblijfsvergunning een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
De stelling van eiser dat verweerder niet aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst, volgt de rechtbank niet. Op pagina 2 van het primaire besluit en pagina 3 van het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft deze beoordeling ambtshalve gedaan, nu eiser niet heeft gereageerd op het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning en in bezwaar niet heeft aangevoerd privéleven te hebben opgebouwd gedurende zijn verblijf in Nederland. Van een motiveringsgebrek kan op dit punt dan ook geen sprake zijn.
6.3.
De stelling van eiser in beroep dat hij ongetwijfeld privéleven in Nederland hebben opgebouwd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft met deze enkele stelling onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk privéleven heeft opgebouwd en waarom de intrekking van de verblijfsvergunning tot een schending van artikel 8 van het EVRM leidt. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is het evenredigheidsbeginsel ook niet slaagt.
6.4.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht verweerder afzien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure en er niet langer sprake is van connexiteit. [2]
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep

of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.