ECLI:NL:RBDHA:2024:10576
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning als familie- of gezinslid en toetsing aan artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1988 met de Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid. Deze vergunning werd op 20 april 2023 met terugwerkende kracht ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de relatie van eiser was verbroken. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de intrekking in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij een privéleven in Nederland had opgebouwd.
De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning correct had gemotiveerd en dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM was. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn privéleven in Nederland daadwerkelijk was opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de bezwaarprocedure.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, aangezien er al een uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.