ECLI:NL:RBDHA:2024:10575
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in bezwaar is tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.
De voorzieningenrechter heeft op 14 februari 2024 een brief ontvangen van de verweerder waarin wordt bevestigd dat er geen verzet is tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aangezien er tussen partijen overeenstemming bestaat dat verzoeker voorlopig niet uitgezet mag worden, heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. Dit houdt in dat de verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter, op basis van artikel 8:84 en artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten die door verzoeker zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de rechtsbijstand verleend door een derde. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van griffier mr. R.S. Ouertani, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.