ECLI:NL:RBDHA:2024:10574
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Uzumcu, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 oktober 2023 was genomen. Dit besluit weigerde de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker vorderde een voorlopige voorziening omdat hij vreesde voor uitzetting en de onderbreking van zijn medische behandeling. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 februari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als die van verweerder aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen concrete plannen zijn voor uitzetting van verzoeker. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vrees van verzoeker voor uitzetting niet onderbouwd is met concrete feiten. Ook de financiële gevolgen van een mogelijke terugreis zijn niet voldoende om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en concludeert dat de belangen van verzoeker niet opwegen tegen de afwijzing van de voorlopige voorziening. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.