In deze zaak heeft eiseres op 17 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 23 februari 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 11 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 28 mei 2024 alsnog een besluit genomen, waarbij de aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om op dit besluit te reageren, maar zij heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is gestart op 14 november 2022 en verstreek op 14 februari 2024. Aangezien de minister op 28 mei 2024 alsnog een besluit heeft genomen, is er voor de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de minister alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres op 4 juni 2024 afzonderlijk beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 28 mei 2024. Eiseres heeft geen procesbelang meer bij het onderhavige beroep, waardoor ook dit beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50.