In deze zaak heeft eiser op 8 juni 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag bij besluit van 31 maart 2023 afgewezen. De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft het beroep van eiser op 20 december 2023 gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, waardoor de minister verplicht was om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft de minister op 18 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 10 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 11 juni 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser, maar eiser heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig heeft beslist en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Ook het beroep tegen het besluit van 11 juni 2024 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank om zijn bezwaren tegen dit besluit toe te lichten.
De rechtbank heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.