ECLI:NL:RBDHA:2024:10470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
C/09/636095 / HA ZA 22-832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid binnen concernverband en onrechtmatig profiteren van wanprestatie

In deze zaak, uitgesproken op 10 juli 2024 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als bestuurder van de CPS-vennootschappen, CPS B.V. en CPS N.V. De CPS-vennootschappen vorderen dat de rechtbank verklaart dat [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat hij aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden. De rechtbank onderzoekt of [gedaagde sub 1] zijn bestuurstaak heeft verwaarloosd door de Bassinko- en Padang-overeenkomsten over te hevelen naar andere vennootschappen, EMI N.V. en Rok. De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan dat deze overeenkomsten daadwerkelijk zijn overgeheveld en dat [gedaagde sub 1] in zijn handelen niet in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen als bestuurder. De rechtbank wijst de vorderingen van de CPS-vennootschappen af, met uitzondering van de vordering tegen [gedaagde sub 4], die als aansprakelijk wordt verklaard voor de schade die de CPS-vennootschappen hebben geleden. De rechtbank legt de proceskosten ten laste van de CPS-vennootschappen, die als in het ongelijk gestelde partijen worden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/636095 / HA ZA 22-832
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
1.
COMMODORE PROCUREMENT SERVICES FS B.V.te Zevenbergen,
2.
COMMODORE PROCUREMENT SERVICES FS N.V.te Antwerpen, België,
eiseressen,
advocaat: mr. R. de Bree te Den Haag,
tegen
1.
[gedaagde sub 1]te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. P.A. Kerkhof te Breda,
2.
[gedaagde sub 2]te [woonplaats 2] , Turkije,
gedaagde,
advocaat: mr. D.H.D. Hannema te Amsterdam,
3.
ROK DEVELOPMENT B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D.H.D. Hannema te Amsterdam,
4.
[gedaagde sub 4]te [woonplaats 3] , Verenigde Arabische Emiraten,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als CPS B.V., CPS N.V., [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , Rok en [gedaagde sub 4] . CPS B.V. en CPS N.V. zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als de CPS-vennootschappen.
1. De procedure
1.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding 10 juni 2022, met producties A1 t/m A75;
  • de brief namens de CPS-vennootschappen van 5 december 2022, met als bijlage betekeningsstukken;
  • de rolbeslissing van 14 december 2022;
  • de akte uitlating van de CPS-vennootschappen van 25 januari 2023, met producties A76 en A77;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] , met producties 1 t/m 10;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en Rok, met producties 1 t/m 3;
  • het tussenvonnis van 15 november 2023, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen waarbij is meegedeeld dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd;
  • de brief namens de CPS-vennootschappen van 16 februari 2024, waarin de rechtbank is verzocht toe te staan dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen mogen toelichten;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen waarbij is meegedeeld dat partijen hun standpunt aan de hand van spreekaantekeningen mogen toelichten;
  • de akte nadere producties van de CPS-vennootschappen, met producties A78 t/m A80.
1.2. Op 15 april 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die zij aan de rechtbank hebben overhandigd. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd. Na de mondelinge behandeling is een datum bepaald voor het wijzen van vonnis.
2. De feiten
2.1. CPS B.V. is enig aandeelhouder van de Belgische vennootschap CPS N.V. Deze vennootschappen maakten tot oktober 2017 deel uit van een internationaal groepsverband, de Commodore groep. Binnen de Commodore groep was een spilfunctie weggelegd voor Commodore Contracting Co. LLC (Abu Dhabi) (hierna: Commodore Contracting Abu Dhabi). [gedaagde sub 4] , lid van de koninklijke familie van Abu Dhabi, hield tot oktober 2017 51% van de aandelen in Commodore Contracting Abu Dhabi. De overige 49% van de aandelen werd (indirect) gehouden door [naam 1] . De Commodore groep hield zich bezig met projectontwikkeling in verschillende landen.
2.2. [gedaagde sub 1] was sinds 1995 statutair bestuurder van CPS B.V. en sinds 2000 bestuurder van CPS N.V. Vanaf 2014 is ook [naam 2] bestuurder van CPS B.V. en CPS N.V. [naam 2] is één van de vier zoons van [naam 1] .
2.3. Op 25 juli 2013 heeft [gedaagde sub 1] met CPS B.V een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Deze arbeidsovereenkomst bevat – voor zover hier van belang – de volgende bepalingen:

1. Commencement and term of employment
1.1 This Agreement has been entered into for an indefinite period of time and may be terminated by either party as at the end of a calendar month by notice given in writing observing three (3) months’ notice. (…)

2.Duties and powers

2.1
As a Managing Director of the Company and its affiliates Mr [gedaagde sub 1] shall have all the powers and duties which are given to company directors under Dutch law.
2.2.
Mr [gedaagde sub 1] shall also perform work for Commodore Contracting Company in Abu Dhabi and carry out such duties as are reasonably assigned to him from time to time. Such duties shall be governed by the terms and conditions contained in this Agreement and shall not entitle Mr [gedaagde sub 1] to any further remuneration, unless that would be deemed reasonable.
(…)

12.Side activities

During the continuance of this Agreement, Mr [gedaagde sub 1] shall not without the prior written consent of the Company, perform any paid or unpaid side activities other than the current activities as known to the Company. The Company’s consent shall not be unreasonably withheld.

13.Confidentiality and non-disclosure

13.1
Mr [gedaagde sub 1] shall at all times during the continuance of his employment under this agreement or after the termination of this agreement, irrespective of the manner in which or the reasons for which the agreement was terminated, treat as strictly confidential and not disclose to third parties, whether directly of indirectly, in any form or manner whatsoever, any information which comes to his knowledge regarding the business and interests of the Company and/or the companies affiliated with the Company and/or its customers and other business relations, all this in the broadest sense, unless the discharge of his duties as Director of the Company requires the disclosure of such information to third parties on a need-to-know basis.
(…)”
2.4.
De Commodore groep bestond uit groepsvennootschappen in verschillende landen, waaronder Nederland en België. Bij de projecten die de Commodore groep ontwikkelde, trad telkens een andere vennootschap van de groep op als hoofdcontractant. De hoofdcontractant (i) sloot de projectontwikkelingsovereenkomst met de opdrachtgever, (ii) sloot de financieringsovereenkomst met de betrokken financiers en (iii) contracteerde met de vennootschappen die de opdrachten feitelijk zouden gaan uitvoeren (de zogenoemde
execution partners). Welke vennootschap optrad als hoofdcontractant was met name afhankelijk van de vraag welke financiers en verzekeraars voor een bepaald project werden ingeschakeld. De CPS-vennootschappen werden gebruikt als hoofdcontractant, wanneer de betrokken financiers en verzekeraars wensten te contracteren met een Nederlandse of Belgische, althans Europese entiteit.
2.5.
Om de projectontwikkeling van de Commodore groep succesvol te kunnen uitvoeren, moest aan een aantal noodzakelijke voorwaarden worden voldaan:
I.
bankfinanciering: ten eerste moest een passende financiering worden verkregen. Een dergelijke financiering bestond uit verschillende onderdelen. Het grootste deel van de financiering (meestal 65%) moest worden verkregen door banken en kredietverzekeraars te vinden die bereid waren het project te financieren. In het kader van de bankfinanciering werden hoge eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en financiële situatie van de contracterende vennootschappen en werd bovendien vereist dat een voldoende kapitaalkrachtige partij zich als regrespartij (hierna: regrespartner) voor de zekerheid tot terugbetaling van de financiering zou verbinden;
II.
subsidie: naast de financiering door de banken en verzekeraars, moest in lijn met door het Internationaal Monetair Fonds gestelde eisen een deel van de financiering (meestal 35%) worden verkregen door een subsidie;
III.
uitvoering: als de financiering rond was, moesten de ontwikkelingsprojecten nog concreet worden uitgevoerd. Daarvoor schakelden de CPS-vennootschappen groepsvennootschappen van de Commodore Groep in (de zogenoemde
execution partners).
Bij de projectontwikkeling zoals die binnen de Commodore groep tot medio 2017 plaatsvond, waren de CPS-vennootschappen in sterke mate afhankelijk van de steun van de rest van de Commodore Groep en met name van de
ultimate benificial owner(hierna: UBO) van de Commodore Groep, [gedaagde sub 4] . Tot medio 2017 trad Commodore Contracting Abu Dhabi op als regrespartner voor de CPS-vennootschappen. De koninklijke familie van [gedaagde sub 4] verstrekte doorgaans de subsidie ter hoogte van 35% van de benodigde financiering. Dochtervennootschappen van Commodore Contracting Abu Dhabi traden op als
execution partners.
2.6.
Op 30 september 2016 heeft CPS N.V. met de Republic of Burkina Faso een ‘
Agreement for engineering, procurement & construction for Bassinko reference hospital” gesloten (hierna: de Bassinko-overeenkomst). De contractsom bedraagt € 108 miljoen. Artikel 4.2 van de Bassinko-overeenkomst bepaalt:
“4.2. The payments shall be made to the EXPORTER [
CPS N.V., toevoeging rechtbank] and are to be arranged between the Royal Family of Abu Dhabi and consortium of banks led by Commerzbank and ABN AMRO as follows:
4.2.1.
Advance Payment
Fifteen percent (15%) of AGREEMENT PRICE will be paid by means of a grant from the Royal Family of Abu Dhabi against presentation of the following documents by EXPORTER: (…)
4.2.2.1
A- Sixty five percent (65%) of each EXPORTER’s invoice value of the AGREEMENT shall be paid by draw down under a Finance Facility
B- Twenty (20%) of each EXPORTER’s invoice value of the AGREEMENT shall be paid by means of Grant from the Royal Family of Abu Dhabi.”
2.7.
Eind 2016, begin 2017 is een conflict ontstaan tussen [gedaagde sub 4] en [naam 1] . Dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde sub 4] en de koninklijke familie van Abu Dhabi alle zakelijke, vriendschappelijke en financiële banden met [naam 1] hebben verbroken.
2.8.
Rok is op 24 maart 2017 opgericht door [gedaagde sub 2] en zijn echtgenote. Zij zijn sinds de oprichting bestuurder van Rok. Ook [gedaagde sub 1] is in de periode 1 juni 2017 tot 27 mei 2020 (mede)bestuurder van Rok geweest.
2.9.
Op 17 april 2017 heeft CPS B.V. met PT Metrindo Primatama Medical Center een overeenkomst gesloten die ziet op de bouw van een ziekenhuis in Padang, Indonesië (hierna: de Padang-overeenkomst). De contractsom bedraagt € 40 miljoen.
2.10.
Op 28 april 2017 heeft [gedaagde sub 2] een e-mailbericht gestuurd aan [gedaagde sub 1] waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“First, Padang already signed with CPFS (which we need to change to ROK)”
2.11.
[gedaagde sub 1] heeft op 18 juli 2017 een e-mailbericht gestuurd aan een medewerker van een vermogensbeheerder, waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:
“In antwoord op jouw e-mail van 12 juli 2017, voorzie ik je graag onderstaand van de benodigde informatie:
 Ja, de contracten voor beide ziekenhuizen zijn ondertekend als zijnde Rok Invest B.V.;
 (…)
 Het beoordelen van deze transactie door Atradius bevindt zich in de eindfase, waarbij Commodore Procurement Services FS B.V. wordt omgezet naar Rok Invest B.V.
 (…)
 De partner betreft EMI State in Abu Dhabi, de eigenaar daarvan is [gedaagde sub 4] die momenteel 51% van de aandelen van Commodore in Abu Dhabi bezit en binnenkort eigenaar zal zijn van 100% van de aandelen. Mr [gedaagde sub 4] wenst dit project uit te voeren onder eigen firma’s waarin hij zijn onroerend goed is opgenomen [sic] en waarin hij voorziet in een sterke balans.
(…)”
2.12.
Bij e-mailbericht van 25 juli 2017 heeft [gedaagde sub 1] zijn secretaresse het volgende verzoek gedaan:
“ [naam 3] wil je svp het Bassinko contract wat rechts in het Engels en links frans overal commodore vervsngen [sic] door EMI procurement services NV
[gedaagde sub 2] [
, toevoeging rechtbank] tekent als md en het adres op [
adres [gedaagde sub 1] , toevoeging rechtbank] zetten.”
2.13.
De secretaresse van [gedaagde sub 1] heeft later op 25 juli 2017 een gewijzigde versie van de tekst van de Bassinko-overeenkomst aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemaild waarin telkens de naam van CPS N.V. is vervangen door EMI Procurement Services N.V.
2.14.
Op 12 september 2017 is EMI Procurement Services B.V. (hierna: EMI B.V.) opgericht. Bij de oprichting zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot bestuurder benoemd. In februari 2018 is de Belgische vennootschap EMI Procurement Services N.V. (hierna: EMI N.V.) opgericht. [gedaagde sub 4] is UBO van EMI B.V. en EMI N.V. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tot bestuurder van EMI N.V. benoemd.
2.15.
In oktober 2017 heeft [gedaagde sub 4] het 49%-aandelenbelang van [naam 1] in Commodore Contracting Abu Dhabi overgenomen, waardoor hij alle aandelen in Commodore Contracting Abu Dhabi is gaan houden.
2.16.
Bij brief van 4 oktober 2017 aan CPS N.V. heeft het Ministerie van Volksgezondheid van Burkina Faso de Bassinko-overeenkomst opgezegd.
2.17.
Bij brief van 18 november 2017 aan CPS B.V. heeft PT Metrindo Primatama Medical Center de Padang-overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, wegens “
unforeseen business reasons”.
2.18.
Begin november 2017 hebben vijf van de zes werknemers van CPS B.V. hun arbeidsovereenkomst opgezegd. Zij zijn per eind januari 2018 bij CPS B.V. vertrokken en zijn vervolgens in dienst getreden bij EMI B.V. De arbeidsovereenkomst van de zesde werknemer is met wederzijds goedvinden beëindigd.
2.19.
Bij brief van 15 mei 2018 aan CPS B.V. heeft [gedaagde sub 1] zijn arbeidsovereenkomst met CPS B.V. opgezegd en zich per gelijke datum laten uitschrijven als bestuurder bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bij brief van diezelfde datum aan CPS N.V. heeft hij zijn bestuurderschap bij CPS N.V. beëindigd.
3. Het geschil
3.1.
De CPS-vennootschappen vorderen dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
ten aanzien van [gedaagde sub 1] , primair:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] door het in de dagvaarding beschreven handelen en nalaten zijn taak als bestuurder (van CPS B.V.) in de zin van artikel 2:9 BW onbehoorlijk heeft vervuld;
II. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] als bestuurder (van CPS N.V.) in de zin van artikel 527 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen onvoorzichtig en onzorgvuldig beslissingen heeft genomen en daden heeft verricht evenals in de zin van artikel 528 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en de statuten heeft overtreden [sic];
III. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] door het in de dagvaarding beschreven handelen en nalaten heeft gehandeld in strijd met de artikelen 12 en 13 van de arbeidsovereenkomst en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst;
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] door, zonder inachtneming van enige opzegtermijn, de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen, heeft gehandeld in strijd met artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst en derhalve op grond van artikel 7:272 lid 11 BW aan CPS B.V. en Commodore Contracting Abu Dhabi een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn van drie maanden;
V. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en wanprestatie hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de CPS-vennootschappen als gevolg van zijn handelen en nalaten hebben geleden, op te maken bij staat;
ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [de rechtbank begrijpt: subsidiair:]
VI. voor recht verklaart dat de in de dagvaarding omschreven feiten en omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren van [gedaagde sub 1] jegens de CPS-vennootschappen;
VII. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de CPS-vennootschappen als gevolg van zijn handelen en nalaten hebben geleden, op te maken bij staat;
ten aanzien van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en Rok:
VIII. voor recht verklaart dat de in de dagvaarding omschreven feiten en omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren van [gedaagde sub 2] , Rok en [gedaagde sub 4] jegens de CPS-vennootschappen;
IX. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2] , Rok en [gedaagde sub 4] uit hoofde van onrechtmatige daad hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de CPS-vennootschappen als gevolg van hun handelen en nalaten hebben geleden, op te maken bij staat;
bij alle vorderingen:
X. gedaagden te veroordelingen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde sub 1] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de CPS-vennootschappen in hun vorderingen, danwel tot afwijzing daarvan.
3.3.
[gedaagde sub 2] en Rok concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
[gedaagde sub 4] is niet verschenen en voert geen verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
4.1.
Er is sprake van een zaak met een internationaal karakter, omdat zowel aan de kant van eiseressen als aan de kant van gedaagden partijen in het buitenland gevestigd of woonachtig zijn. CPS N.V. is namelijk in België gevestigd, [gedaagde sub 2] woont in Turkije en [gedaagde sub 4] woont in Abu Dhabi. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of zij internationaal bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
4.2.
De internationale bevoegdheid moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening (hierna: Brussel I bis) [1] . Het gaat namelijk om een burgerlijke en handelszaak (zoals bedoeld in artikel 1 Brussel I bis) en de vorderingen van de CPS-vennootschappen zijn ingesteld na 10 januari 2015 (artikel 66 Brussel I bis).
4.3.
Artikel 4 lid 1 Brussel I bis stelt als hoofdregel dat de rechter van de lidstaat waar gedaagde woonplaats heeft bevoegd is. [gedaagde sub 1] en Rok wonen respectievelijk zijn gevestigd in Nederland. De rechtbank acht zich daarom ten opzichte van hen bevoegd. Artikel 7 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van één van de gedaagden, haar ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden. Voorwaarde is wel dat tussen de vorderingen tegen gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke samenhang in de onderhavige zaak aan de orde is, omdat de vorderingen jegens gedaagden zijn gegrond op hetzelfde feitencomplex. De rechtbank acht zich daarom op grond van artikel 7 lid 1 Rv ook bevoegd te oordelen in de zaken tegen de overige gedaagden, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] .
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vorderingen moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht en op onderdelen naar Belgisch recht. De rechtbank komt na ambtshalve toetsing tot dezelfde conclusie en zal, waar nodig, steeds aangeven welk recht zij zal toepassen.
Ontvankelijkheid CPS N.V.
4.5.
[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat CPS N.V. niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, aangezien niet is gebleken dat de algemene vergadering van aandeelhouders van CPS N.V. een besluit heeft genomen een vordering tegen [gedaagde sub 1] als haar voormalige bestuurder in te stellen. Een dergelijk besluit is wel vereist op grond van artikel 561 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen.
4.6.
De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien CPS N.V. alsnog met een schriftelijk stuk heeft onderbouwd dat de algemene vergadering van aandeelhouders een besluit heeft genomen een vennootschapsrechtelijke vordering tegen [gedaagde sub 1] in te stellen. CPS N.V. kan dus worden ontvangen in haar vorderingen.
Aansprakelijkheid [gedaagde sub 1] als bestuurder
Juridisch kader
4.7.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder van CPS B.V. onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en/of hij als bestuurder van het Belgische CPS N.V. in de zin van de artikelen 527 en 528 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen onvoorzichtig en onzorgvuldig beslissingen heeft genomen en daden heeft verricht.
4.8.
Artikel 2:9 lid 1 BW bepaalt dat iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Een bestuurder kan op grond van artikel 2:9 lid 2 BW aansprakelijk zijn voor onbehoorlijk bestuur, indien zich een onmiskenbare, duidelijk tekortkoming voordoet en de betrokken bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of sprake is van een ernstig verwijt moet beoordeeld worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.9.
In 2017 waren op het handelen van [gedaagde sub 1] als bestuurder van de Belgische vennootschap CPS N.V. de artikelen 527 en 528 van het destijds in België geldende Wetboek van Vennootschappen van toepassing. Van aansprakelijkheid op grond van voornoemde artikelen is sprake indien een bestuurder beslissingen heeft genomen dan wel daden en/of gedragingen heeft verricht die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen. Deze maatstaf verschilt niet wezenlijk van de maatstaf van artikel 2:9 BW.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Commodore groep waarvan de CPS-vennootschappen tot oktober 2017 deel uitmaakten, een groep of concern was. De groep werd aangestuurd vanuit de top (bestaande uit de aandeelhouders [gedaagde sub 4] en [naam 1] ), was organisatorisch verweven en de verschillende vennootschappen streefden eenzelfde belang na, namelijk de internationale projectontwikkeling. [gedaagde sub 4] had binnen deze groep een meerderheidsbelang van 51%. [gedaagde sub 1] moest in de uitoefening van zijn bestuurderstaak van CPS B.V. en CPS N.V. dus rekening houden met de belangen van deze afzonderlijke vennootschappen en met het groepsbelang van de Commodore groep als geheel.
Heeft [gedaagde sub 1] de Bassinko- en Padang-overeenkomst overgeheveld?
4.11.
De CPS-vennootschappen stellen dat [gedaagde sub 1] de Bassinko- en Padang-overeenkomsten heeft overgeheveld naar EMI N.V. respectievelijk Rok en zij daardoor omzet (en uiteindelijk winst) zijn misgelopen. Met het overhevelen van deze twee projecten heeft [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder van de CPS-vennootschappen onbehoorlijk vervuld, aldus de CPS-vennootschappen. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat deze projecten daadwerkelijk zijn overgeheveld naar EMI N.V. of Rok en evenmin is komen vast te staan dat deze vennootschappen de Bassinko- en Padang-projecten op andere wijze hebben voortgezet. Van een onbehoorlijke taakvervulling (naar Nederlands recht), dan wel onzorgvuldig handelen (naar Belgisch recht) door [gedaagde sub 1] als bestuurder is op dit punt dan ook geen sprake. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.12.
Uit de door [gedaagde sub 1] afgelegde getuigenverklaring leidt de rechtbank het volgende af. Eind 2016, begin 2017 is een geschil ontstaan tussen de aandeelhouders van de Commodore groep, [gedaagde sub 4] en [naam 1] . [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij eind 2016 van [gedaagde sub 2] – de voormalige rechterhand van [naam 1] – hoorde dat er problemen waren binnen de Commodore groep en dat dit samenhing met problemen tussen de familie [familie] en [gedaagde sub 4] . Vanaf april 2017 kreeg [gedaagde sub 1] geen contact meer met [naam 1] – met wie hij tot dat moment regelmatig contact had over de aangelegenheden van de CPS-vennootschappen – en evenmin met zijn medebestuurder bij de CPS-vennootschappen [naam 2] . In juli 2017 heeft [gedaagde sub 1] in Abu Dhabi gesproken met [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat [gedaagde sub 4] hem toen heeft verteld dat hij ( [gedaagde sub 4] ) Commodore Contracting zou overnemen en [gedaagde sub 1] heeft gevraagd of hij voor het bedrijf van [gedaagde sub 4] wilde gaan werken. [gedaagde sub 4] heeft [gedaagde sub 1] gevraagd een lopend vastgoedproject van de CPS-vennootschappen – het Maradi-project – af te ronden om geen schade aan dat project te veroorzaken. Hij heeft [gedaagde sub 1] voorts verzocht te proberen de Bassinko-overeenkomst op naam van EMI te zetten, een vennootschap die door [gedaagde sub 4] zou worden opgericht.
4.13.
Uit de onder randnummer 2.12 en 2.13 aangehaalde e-mails blijkt dat [gedaagde sub 1] zijn secretaresse heeft verzocht in de Bassinko-overeenkomst de naam van CPS te vervangen door EMI N.V. (welke vennootschap overigens eerst in februari 2018 is opgericht) en dat zijn secretaresse dat ook heeft gedaan.
4.14.
[gedaagde sub 1] heeft betwist dat de overeenkomsten daadwerkelijk zijn overgeheveld en heeft aangevoerd dat deze projecten niet meer zijn uitgevoerd, omdat de financiering niet is rondgekomen als gevolg van het geschil tussen [gedaagde sub 4] en [naam 1] . In het licht van deze betwisting hebben de CPS-vennootschappen hun stelling dat de Bassinko-overeenkomst en de Padang-overeenkomst zijn overgeheveld naar en voortgezet door EMI N.V. dan wel Rok, onvoldoende onderbouwd. Het (eenzijdig) vervangen van een partijnaam in een contract – zoals het geval is geweest in de Bassinko-overeenkomst – leidt immers niet tot contractsoverneming. De wederpartijen hebben de overeenkomsten opgezegd aan de CPS-vennootschappen, waaruit kan worden afgeleid dat deze wederpartijen op 4 oktober 2017 (ten aanzien van de Bassinko-overeenkomst) en 18 november 2017 (ten aanzien van de Padang-overeenkomst) van mening waren dat zij nog steeds een overeenkomst hadden met CPS N.V. respectievelijk CPS B.V. De CPS-vennootschappen hebben verder onvoldoende concreet onderbouwd dat EMI N.V. of Rok de Bassinko- en Padang-projecten hebben voortgezet.
4.15.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken wel af dat [gedaagde sub 1] heeft geprobeerd de Bassinko-overeenkomst over te dragen aan EMI N.V., een vennootschap die ten tijde van het e-mailbericht van [gedaagde sub 1] aan zijn secretaresse nog moest worden opgericht en waarvan [gedaagde sub 4] de UBO zou worden.
4.16.
De rechtbank kan uit de onder 2.10 en 2.11 geciteerde e-mails niet afleiden dat [gedaagde sub 1] heeft gepoogd de Padang-overeenkomst over te hevelen naar Rok. [gedaagde sub 1] zegt in de in 2.11 geciteerde e-mail dat de overeenkomsten “zijn ondertekend als Rok Invest B.V.” en dat CPS B.V. “wordt omgezet naar Rok Invest B.V”. Anders dan de CPS-vennootschappen betogen, kan uit deze e-mails niet worden afgeleid dat Rok ten tijde van het verzenden van die e-mails reeds een overeenkomst die zag op het Padang-project had ondertekend, noch kan daaruit worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] probeerde die overeenkomst over te hevelen naar Rok. [gedaagde sub 1] heeft bij de mondelinge behandeling gezegd dat [gedaagde sub 4] hem – anders dan het geval was ten aanzien van de Bassinko-overeenkomst – niet heeft verzocht de Padang-overeenkomst over te zetten naar een andere vennootschap. Hij heeft gezegd dat het Padang-project stroef liep en dat de kredietverzekeraar Atradius vragen had over de door Indonesië te verstrekken staatsgarantie.
Handelen [gedaagde sub 1] t.a.v. de Bassinko-overeenkomst
4.17.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagde sub 1] als bestuurder van het Belgische CPS N.V. onvoorzichtig en onzorgvuldig beslissingen heeft genomen en daden heeft verricht en dus op grond van de artikelen 527 en 528 van het in 2017 geldende Belgische Wetboek van Vennootschappen aansprakelijk is, door te pogen de Bassinko-overeenkomst van CPS N.V. over te hevelen naar EMI N.V. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en licht dit als volgt toe.
4.18.
Zoals hiervoor is vastgesteld, werd de Commodore groep tot 2017 centraal aangestuurd door (uiteindelijk) [gedaagde sub 4] en [naam 1] . Toen eind 2016 een conflict tussen hen ontstond, liepen de belangen aan de top van de Commodore groep niet meer parallel. [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij in april 2017 werd geconfronteerd met een onduidelijk situatie binnen de Commodore groep, waarin hij geen contact meer kreeg met [naam 1] en zijn medebestuurder bij de CPS-vennootschappen [naam 2] . Anders dan voorheen, werd hij ook niet langer aangestuurd door [naam 1] . Dit is door de CPS-vennootschappen onvoldoende weersproken.
4.19.
Voor [gedaagde sub 1] brak in april 2017 een overgangsperiode aan waarin de koers van de Commodore groep onduidelijk was als gevolg van onenigheid aan de top. In deze overgangsperiode liepen de vastgoedprojecten die door de CPS-vennootschappen werden uitgevoerd door. Tot die projecten behoorden het Bassinko- en het Padang-project, maar ook het Maradi-project. Laatstgenoemd project was in aanbouw en moest nog worden afgerond. [gedaagde sub 1] moest als bestuurder van de CPS-vennootschappen in deze overgangsperiode keuzes maken en daarbij telkens een belangenafweging maken tussen de belangen van de CPS-vennootschappen en het belang van de Commodore groep.
4.20.
In juli 2017 heeft [gedaagde sub 4] [gedaagde sub 1] verzocht het Maradi-project binnen de CPS-vennootschappen verder af te ronden en de Bassinko-overeenkomst op naam van EMI N.V. te zetten. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat de CPS-vennootschappen het Bassinko- en Padang-project niet op eigen kracht konden realiseren en in hoge mate afhankelijk waren van [gedaagde sub 4] en de koninklijke familie van Abu Dhabi, alsmede van Commodore Contracting Abu Dhabi. Laatstgenoemde vennootschap fungeerde als regrespartner. De koninklijke familie van Abu Dhabi zou bij het Bassinko-project de “
grant” van 35% van de aanneemsom betalen. De
execution partnersdie de bouw feitelijk zouden uitvoeren, waren dochtervennootschappen van Commodore Contracting Abu Dhabi. Volgens [gedaagde sub 1] was er geen reële mogelijkheid om andere partijen te vinden die de rol van de koninklijke familie van Abu Dhabi en Commodore Contracting Abu Dhabi en haar dochtervennootschappen konden overnemen. Hij heeft er in dat kader op gewezen dat de CPS-vennootschappen vanaf de afscheiding van de Commodore groep in 2017 geen enkel (nieuw) vastgoedproject meer hebben uitgevoerd, hetgeen volgens hem de allesbepalende rol van [gedaagde sub 4] illustreert.
4.21.
De CPS-vennootschappen hebben gesteld dat het voor hen wel mogelijk was om andere partijen te vinden die de rol van de koninklijke familie en Commodore Contracting Abu Dhabi zouden overnemen, in het bijzonder bij de Padang-overeenkomst waarbij het niet de koninklijke familie van Abu Dhabi was die de
grantzou betalen, maar de Indonesische staat.
4.22.
De CPS-vennootschappen hebben hun stelling dat de CPS-vennootschappen het Bassinko- en Padang-project ook zonder steun van [gedaagde sub 4] en de door hem beheerste vennootschappen zouden kunnen voortzetten – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] – onvoldoende onderbouwd. De CPS-vennootschappen hebben in algemene termen opgemerkt dat andere partijen de rol van de koninklijke familie van Abu Dhabi en Commodore Contracting Abu Dhabi zouden kunnen overnemen, maar zij hebben niet geconcretiseerd dat er daadwerkelijk partijen zijn die die rol ten aanzien van het Bassinko- en het Padang-project zouden kunnen en willen overnemen en dat banken en kredietverzekeraars die bij dergelijke projectontwikkeling waren betrokken zouden instemmen met een dergelijke partijwissel.
4.23.
De CPS-vennootschappen hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 1] zich had moeten inspannen om partijen te vinden die de rol van de koninklijke familie en Commodore Contracting Abu Dhabi zouden willen overnemen. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat dit tot zijn takenpakket behoorde en heeft aangevoerd dat dergelijke kwesties binnen de Commodore groep op het hoogste niveau werden geregeld, namelijk door [gedaagde sub 4] en [naam 1] . De CPS-vennootschappen hebben dit onvoldoende weersproken, waardoor de rechtbank aan dit verwijt voorbij gaat.
4.24.
De rechtbank stelt vast dat de CPS-vennootschappen onder de hierboven weergegeven omstandigheden niet of nauwelijks belang hadden bij voortzetting van de Bassinko- en Padang-overeenkomst, aangezien er geen reële mogelijkheid was dat andere partijen de rol van de koninklijke familie en Commodore Contracting Abu Dhabi zouden overnemen.
4.25.
De rechtbank begrijpt de pogingen van [gedaagde sub 1] om de Bassinko-overeenkomst over te dragen aan EMI N.V. waarvan [gedaagde sub 4] de UBO was aldus, dat [gedaagde sub 1] daarin de enige reële optie zag om dit project alsnog tot uitvoering te brengen, waardoor de Commodore groep daarvan zou kunnen profiteren. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, is deze poging niet geslaagd.
4.26.
[gedaagde sub 1] heeft in de hiervoor weergeven situatie een belangenafweging moeten maken tussen het belang van CPS N.V. bij voortzetting van de Bassinko-overeenkomst en het belang van de Commodore groep bij voortzetting van die overeenkomst buiten CPS N.V. Hij verkeerde daarbij in een lastige positie, omdat er als gevolg van het tussen [gedaagde sub 4] en [naam 1] gerezen geschil binnen de Commodore groep sprake was van een machtsvacuüm. [gedaagde sub 1] heeft er kennelijk voor gekozen de lijn van [gedaagde sub 4] te volgen en te pogen de Bassinko-overeenkomst voor de meerderheidsaandeelhouder van de Commodore groep te behouden. Gelet op (i) de verwevenheid van deze overeenkomst met [gedaagde sub 4] en de koninklijke familie van Abu Dhabi en de door hen gecontroleerde vennootschappen, (ii) de feitelijke onmogelijkheid om de overeenkomst binnen CPS N.V. met andere partijen voort te zetten en (iii) de omstandigheid dat CPS N.V. in feite dus geen nadeel zou ondervinden, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] als bestuurder geen beslissingen heeft genomen, dan wel daden en/of gedragingen heeft verricht die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen. Van persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als bedoeld in de artikelen 527 en 528 van het in 2017 geldende Belgische Wetboek van Vennootschappen is dan ook geen sprake.
Handelen [gedaagde sub 1] t.a.v. de Padang-overeenkomst
4.27.
De CPS-vennootschappen hebben onvoldoende gesteld op welke wijze [gedaagde sub 1] als bestuurder van CPS B.V. ernstig verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van de Padang-overeenkomst. Waar de rechtbank ten aanzien van de Bassinko-overeenkomst kan vaststellen dat [gedaagde sub 1] een poging heeft ondernomen die overeenkomst aan een (uiteindelijk) door [gedaagde sub 4] beheerste vennootschap over te dragen, is dat zoals hiervoor in 4.16 is overwogen ten aanzien van de Padang-overeenkomst niet komen vast te staan.
Overige verwijten t.a.v. de uitoefening van de bestuurstaak door [gedaagde sub 1]
4.28.
De CPS-vennootschappen leggen aan hun stelling dat [gedaagde sub 1] zijn bestuurstaak bij CPS N.V. en CPS B.V. onbehoorlijk heeft vervuld verder ten grondslag dat:
[gedaagde sub 1] CPS N.V. actief en ernstig heeft beconcurreerd en benadeeld door het Bassinko-contract over te hevelen naar EMI N.V.;
[gedaagde sub 1] een tegenstrijdig belang had bij het overhevelen van het Bassinko-contract naar EMI N.V., waarvan [gedaagde sub 1] bestuurder en aandeelhouder was, waarbij hij de belangenconflictenprocedure van artikel 523 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen heeft overtreden, alsmede artikel 14 van de statuten van CPS N.V.;
[gedaagde sub 1] in het najaar van 2017 alle medewerkers van CPS B.V. in strijd met de waarheid heeft verteld dat het niet goed ging met de CPS-vennootschappen en dat er geen goed perspectief meer was en deze medewerkers vervolgens actief heeft geworven voor EMI B.V.;
[gedaagde sub 1] heeft nagelaten zijn medebestuurder [naam 2] op de hoogte te stellen van (i) de annulering/beëindiging van de Bassinko- en Padang-overeenkomsten, (ii) zijn betrokkenheid bij en werkzaamheden voor EMI B.V., EMI N.V. en Rok, (iii) het vertrek van alle medewerkers van CPS B.V.;
[gedaagde sub 1] op vermoedelijk frauduleuze grondslag gelden aan de CPS-vennootschappen heeft onttrokken door facturen van € 5.786.434 aan Data Systems Management Consultancy LLC en € 1.892.150 aan Management Control Center BVBA te betalen.
4.29.
Het onder a) genoemde verwijt gaat gelet op hetgeen hiervoor onder 4.14 is overwogen niet op, aangezien niet is komen vast te staan dat de Bassinko-overeenkomst is overgeheveld naar EMI N.V. Voor zover het verwijt van de CPS-vennootschappen ook ziet op de Padang-overeenkomst, geldt daarvoor hetzelfde. De poging de Bassinko-overeenkomst over te dragen aan EMI N.V. levert in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.17 tot en met 4.26 is overwogen, geen actieve en ernstige concurrentie op die tot een schending van de artikelen 527 en 528 van het in 2017 geldende Belgische Wetboek van Vennootschappen leidt.
4.30.
Het onder b) genoemde verwijt gaat er eveneens ten onrechte van uit dat [gedaagde sub 1] de Bassinko-overeenkomst aan EMI N.V. heeft overgeheveld. De poging de Bassinko-overeenkomst over te hevelen levert gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de belangen die [gedaagde sub 1] had te dienen binnen de Commodore groep in de gegeven omstandigheden geen grond op voor het verwijt dat hij heeft gehandeld met een tegenstrijdig belang.
4.31.
Ten aanzien van het onder c) genoemde verwijt hebben de CPS-vennootschappen onvoldoende onderbouwd dat de mededeling van [gedaagde sub 1] aan het personeel dat het niet goed ging met de CPS-vennootschappen en er geen goed perspectief meer was, in de gegeven omstandigheden onjuist was. Het geschil tussen [gedaagde sub 4] en [naam 1] leverde voor de CPS-vennootschappen immers serieuze problemen op en het perspectief op nieuwe projectontwikkeling was daardoor ongunstig. De CPS-vennootschappen hebben niet weersproken dat zij – op de afronding van het Maradi-project na – geen nieuwe projecten meer hebben gerealiseerd nadat de band met [gedaagde sub 4] is verbroken. In het licht van de betwisting door [gedaagde sub 1] , hebben de CPS-vennootschappen onvoldoende onderbouwd op welke wijze [gedaagde sub 1] zijn taak onbehoorlijk zou hebben vervuld doordat het personeel van CPS B.V. grotendeels is overgestapt naar EMI B.V. Uit de getuigenverklaringen van de overgestapte werknemers leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 1] de werknemers in het najaar van 2017 heeft geïnformeerd dat hij bij CPS B.V. zou vertrekken, waarbij hij de werknemers de keuze heeft gelaten om bij CPS B.V. te blijven of met hem mee te gaan naar de nieuwe organisatie waarvoor hij zou gaan werken. De werknemers hebben er vervolgens op één na voor gekozen over te stappen naar EMI B.V. De datum van vertrek van de werknemers is begin 2018 nog één maand uitgesteld in verband met de afronding van het Maradi-project. CPS B.V. heeft niet onderbouwd in welk opzicht zij nadeel heeft geleden door het vertrek van het personeel. Zoals hiervoor al aan de orde kwam, is niet gebleken dat CPS B.V. zonder steun van [gedaagde sub 4] in staat zou zijn haar activiteiten voort te zetten. In het licht van het hiervoor gegeven oordeel dat het handelen van [gedaagde sub 1] in de gegeven omstandigheden geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert, is de rechtbank van oordeel dat de rol van [gedaagde sub 1] bij het overstappen van het personeel in die omstandigheden evenmin tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW leidt.
4.32.
Het onder d) genoemde verwijt kan evenmin leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat [naam 2] toegang had tot alle mailaccounts van de medewerkers van de CPS B.V. inclusief dat van [gedaagde sub 1] zelf en dat [naam 2] dus van alle relevante ontwikkelingen op de hoogte was of had kunnen zijn. Dat is door de CPS-vennootschappen niet weersproken. Indien wordt aangenomen dat [naam 2] niet op de hoogte was (of kon zijn) van de onder d) genoemde feiten en omstandigheden, valt de vraag of [gedaagde sub 1] hem daarvan actief op de hoogte moest stellen niet los te zien van de vraag van wat [naam 2] heeft gedaan of moest doen om als medebestuurder van de CPS-vennootschappen op de hoogte te blijven van relevante feiten en omstandigheden. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat [naam 2] een belangrijk deel van 2017 onbereikbaar was. De CPS-vennootschappen hebben in dit licht onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] van dit gestelde niet-informeren van [naam 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.33.
[gedaagde sub 1] heeft ten aanzien van het onder e) genoemde verwijt betwist dat sprake is van frauduleuze betalingen. Hij heeft aangevoerd dat het rechtmatige betalingen betreft die hun grondslag vinden in facturen van Data Systems Management Consultancy LLC en Management Control Center BVBA. Deze facturen zien op geleverde producten en diensten. Deze betalingen en facturen zijn verwerkt in de administratie van de CPS-vennootschappen en betaling kon eerst plaatsvinden nadat de financiers van de CPS-vennootschappen deze facturen hadden goedgekeurd. Dit alles is door de CPS-vennootschappen niet weersproken. De CPS-vennootschappen hebben dan ook onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] een ernstig verwijt treft ten aanzien van deze betalingen.
Conclusie ten aanzien van vorderingen I en II
4.34.
Gelet op het voorgaande zullen de onder I en II gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen.
Vordering III: handelen in strijd met arbeidsovereenkomst
4.35.
De CPS-vennootschappen verwijten [gedaagde sub 1] dat hij in strijd heeft gehandeld met de artikelen 12 en 13 van zijn arbeidsovereenkomst door – kort gezegd –zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring nevenwerkzaamheden te verrichten en vertrouwelijke informatie te delen en dat de CPS-vennootschappen daardoor schade hebben geleden. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat hij de verplichtingen uit zijn arbeidsovereenkomst heeft geschonden en heeft aangevoerd dat hij altijd in het belang van de Commodore groep heeft gehandeld.
4.36.
De rechtbank is van oordeel dat deze verwijten moeten worden beoordeeld tegen de in 4.18 tot en met 4.26 geschetste achtergrond. Voor zover [gedaagde sub 1] werkzaamheden heeft verricht voor andere rechtspersonen dan de CPS-vennootschappen, heeft [gedaagde sub 1] daarmee het belang van de Commodore groep willen behartigen, terwijl niet is gebleken dat de CPS-vennootschappen daardoor zijn benadeeld. Deze handelswijze leidt in het licht van het voorgaande dan ook niet tot aansprakelijkheid wegens wanprestatie, mede gelet op de norm van artikel 7:661 BW, inhoudende dat een werknemer pas aansprakelijk is jegens een werkgever voor de door hem toegebrachte schade, indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.37.
Vordering III zal dan ook worden afgewezen.
Vordering IV: vergoeding voor niet-inachtneming opzegtermijn
4.38.
De onder IV gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] als gevolg van de niet-inachtneming van de voor hem geldende opzegtermijn een vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW gelijk aan het bedrag van het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn van drie maanden verschuldigd is, zal worden afgewezen. De vervaltermijn voor het instellen van een dergelijke vordering bedraagt op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Die termijn is ruimschoots verstreken.
Vordering V, VI en VII: aansprakelijkheid [gedaagde sub 1]
4.39.
Vordering V zal worden afgewezen, aangezien [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk is uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid of wanprestatie. De vorderingen VI en VII zullen eveneens worden afgewezen. Deze vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW respectievelijk de artikelen 1383 en 1384 van het Belgische Burgerlijk Wetboek). Hiervoor is geoordeeld dat de vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW en de artikelen 527 en 528 van het Belgische Wetboek van Vennootschappen) respectievelijk de nakoming van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:661 BW) zullen worden afgewezen. De CPS-vennootschappen leggen aan de vorderingen onder V en VI geen andere feiten ten grondslag dan de feiten die ook aan de vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid/ aansprakelijkheid wegens niet-naleving van de arbeidsovereenkomst ten grondslag liggen. De verwijten die [gedaagde sub 1] in dat kader worden gemaakt, staan zodanig in verband met de taakvervulling als bestuurder respectievelijk de uitvoering door [gedaagde sub 1] van de arbeidsovereenkomst als werknemer, dat de strekking van artikel 2:9 BW en haar Belgische tegenhangers respectievelijk 7:661 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad verzetten (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3535).
Vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.40.
Voor zover de vorderingen VIII en IX op [gedaagde sub 2] zien, leggen de CPS-vennootschappen daaraan ten grondslag dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de CPS-vennootschappen, doordat hij betrokken is geweest bij het overhevelen van de Bassinko- en Padang-overeenkomsten naar EMI N.V. respectievelijk Rok. Voorts zou hij [gedaagde sub 1] hebben uitgelokt tot wanprestatie en daaraan hebben meegewerkt. Ook hebben de CPS-vennootschappen het ernstige vermoeden dat [gedaagde sub 2] betrokken was bij de onrechtmatige overboeking van CPS N.V. aan Data Systems Management LLC, van welke vennootschap de vrouw [vrouw gedaagde sub 2] UBO is. [gedaagde sub 2] heeft betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
4.41.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zullen worden afgewezen. De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de Basinko- en Padang-overeenkomsten zijn overgeheveld aan EMI N.V. of Rok of op andere wijze door hen zijn voortgezet. Wanprestatie door [gedaagde sub 1] is evenmin komen vast te staan, zodat [gedaagde sub 2] daar ook niet aan kan hebben meegewerkt. In het licht van de betwisting door [gedaagde sub 2] , hebben de CPS-vennootschappen onvoldoende onderbouwd dat de overboeking van CPS N.V. aan Data Systems Management LLC onrechtmatig is.
Vorderingen ten aanzien van Rok
4.42.
Voor zover de vorderingen VIII en IX zich tot Rok richten, zullen deze worden afgewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de Padang-overeenkomst is overgeheveld naar Rok en daarmee dus evenmin dat Rok daardoor onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens de CPS-vennootschappen.
Vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 4]
4.43.
Tegen [gedaagde sub 4] is verstek verleend. De tegen hem ingestelde vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen op hierna te melden wijze worden toegewezen.
4.44.
De CPS-vennootschappen vermelden in de onder IX gevorderde verklaring voor recht dat de geleden schade moet worden opgemaakt bij staat. De rechtbank vat dit aldus op dat zij onder IX een verklaring voor recht vragen dat [gedaagde sub 4] aansprakelijk is voor de schade die de CPS-vennootschappen leiden en een
veroordelingtot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. Dit zal op deze wijze worden toegewezen.
Proceskosten
4.45.
CPS B.V. en CPS N.V. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde sub 1] worden veroordeeld. Deze kosten worden voor [gedaagde sub 1] begroot op € 314 aan griffierecht, € 1.228 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief II van € 614) en € 178 voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Dat komt in totaal op € 1.720.
4.46.
CPS B.V. en CPS N.V. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen voorts hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde sub 2] worden veroordeeld. Deze kosten worden voor [gedaagde sub 2] begroot op € 314 aan griffierecht, € 1.228 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief II van € 614) en € 178 voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Dat komt in totaal op € 1.720. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
4.47.
[gedaagde sub 4] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van CPS B.V. en CPS N.V. worden veroordeeld. Deze kosten worden voor de CPS-vennootschappen tezamen begroot op € 676 aan griffierecht, € 125,03 aan betekeningskosten, € 1.228 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief II van € 614) en € 178 voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Dat komt in totaal op € 2.207,03. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat de in de dagvaarding omschreven feiten en omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren van [gedaagde sub 4] jegens de CPS-vennootschappen;
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 4] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die CPS B.V. en CPS N.V. als gevolg van zijn handelen en nalaten hebben geleden;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 4] tot betaling van schadevergoeding aan CPS B.V. en CPS N.V., op te maken bij staat;
5.4.
veroordeelt CPS B.V. en CPS N.V. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.720, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als CPS B.V. en CPS N.V. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt CPS B.V. en CPS N.V. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.720, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als CPS B.V. en CPS N.V. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.6.
veroordeelt CPS B.V. en CPS N.V. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de in 5.5 bedoelde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 4] in de proceskosten, aan de zijde van de CPS B.V. en CPS N.V. tezamen tot op heden begroot op € 2.207,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 4] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 4] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten in 5.7 bedoelde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.9.
verklaart de veroordelingen onder 5.3 tot en met 5.8 uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. D.E. Alink en mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351.