ECLI:NL:RBDHA:2024:10453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
NL24.8806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het inreisverbod opgelegd aan eiser in het kader van asiel en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen op 5 februari 2024, na een terugkeerbesluit van 17 november 2023. De rechtbank heeft op 14 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het inreisverbod terecht heeft opgelegd, omdat eiser niet uit eigen beweging het Schengengebied heeft verlaten en er geen bijzondere omstandigheden zijn die het opleggen van het inreisverbod zouden rechtvaardigen.

Eiser betoogde dat de staatssecretaris had moeten afzien van het inreisverbod op basis van artikel 8 van het EVRM, omdat zijn moeder in Nederland verblijft en afhankelijk is van zijn zorg. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk mantelzorg verleent aan zijn moeder. Tijdens het gehoor heeft hij niet expliciet verklaard dat hij zijn moeder niet kan verzorgen als hij het land moet verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiser in het verleden heeft verklaard dat hij in Nederland is gekomen om voor zijn moeder te zorgen, maar dat zijn stiefvader inmiddels deze zorg op zich heeft genomen.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om het inreisverbod te verkorten of af te zien van oplegging, en dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, aangezien eiser op het moment van de besluitvorming al dertig jaar oud was en in staat is om voor zichzelf te zorgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 5 februari 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser een inreisverbod mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het inreisverbod in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De staatssecretaris heeft op 17 november 2023 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarin is bepaald dat eiser Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. [1] Eiser had tegen dit terugkeerbesluit beroep ingesteld, maar heeft dit beroep vervolgens ingetrokken. Omdat tegen dit besluit verder geen rechtsmiddelen zijn aangewend, staat dit besluit in rechte vast. De staatssecretaris heeft in het proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024 een voornemen om een inreisverbod op te leggen uitgebracht. Vervolgens is aan eiser op dezelfde dag een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, [2] omdat eiser niet uit eigen beweging binnen de gestelde termijn het Schengengebied heeft verlaten.
Had de staatssecretaris moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod gelet op artikel 8 van het EVRM?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod, omdat in de besluitvorming ten onrechte niet is ingegaan op artikel 8 van het EVRM terwijl daar wel aanleiding voor bestond. Eiser heeft namelijk in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod gewezen op het feit dat dat eisers moeder in Nederland verblijft en dat zij afhankelijk is van de mantelzorg gegeven door eiser. Het inreisverbod is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn betoog overlegt eiser een verklaring van de huisarts van zijn moeder. Tot slot bestaat er volgens eiser aanleiding voor de toepassing van het jongvolwassenenbeleid. [3] Eiser is namelijk een jongvolwassene die in gezinsverband met zijn moeder woont, geen eigen gezin heeft en hij voorziet niet anders dan aanvullend in zijn eigen onderhoud.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Anders dan eiser stelt, heeft hij in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod van 5 februari 2024 niet expliciet verklaard over medische problemen van zijn moeder en de door hem gestelde mantelzorg aan zijn moeder. De rechtbank stelt vast dat eiser namelijk in het gehoor van 5 februari 2024 heeft verklaard dat hij in 2014 naar Nederland is gekomen om voor zijn moeder te zorgen, dat hij op dit moment in Amsterdam verblijft bij zijn moeder en zijn stiefvader en dat zijn stiefvader nu voor zijn moeder zorgt. Eiser heeft verklaard dat zijn stiefvader tot tien maanden geleden in detentie zat in Duitsland. [4] Tijdens het gehoor is gevraagd welke gevolgen een insluiting heeft op het familieleven van eiser. Daarop heeft eiser niet geantwoord dat hij zijn moeder geen zorg meer kan verlenen, maar alleen verklaard dat hij het lastig zou vinden om aan zijn moeder te vertellen dat hij weg moet.
De rechtbank stelt ook vast dat eiser tijdens het gehoor is gewezen op het feit dat van het inreisverbod kan worden afgezien op grond van bijzondere individuele omstandigheden en dat het aan hem is om dergelijke omstandigheden aan te voeren. Aan eiser is expliciet de vraag gesteld of er redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van het opleggen van het inreisverbod moet worden afgezien dan wel de duur van het inreisverbod verkort moet worden. Daarop heeft eiser geantwoord dat die er niet zijn.
Uit al deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, komt onvoldoende naar voren dat eiser op dit moment mantelzorg verleent aan zijn moeder en dat zij afhankelijk is van deze zorg. Het had op de weg van eiser gelegen om op de momenten waarop hem wordt gevraagd naar de gevolgen van het inreisverbod, de gestelde zorg voor zijn moeder te benoemen. Dat heeft hij niet gedaan. [5] De enkele verklaring dat de moeder van eiser in Nederland verblijft [6] geeft geen aanleiding tot het afzien of verkorten van de duur van het inreisverbod en vereist ook geen nadere motivering in de besluitvorming. De overgelegde verklaring van de huisarts maakt dit niet anders. Deze verklaring is ten eerste ongedateerd. Ten tweede blijkt hieruit niet dat de mantelzorg aan de moeder van eiser niet door derden kan worden verleend.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid geen enkele aanleiding bestaat. Eiser heeft niet naar voren gebracht dat hij afhankelijk is als jongvolwassene van zijn moeder en wat daar de reden voor is. Verder is eiser geboren op [geboortedatum] 1994 en was hij tijdens de besluitvorming reeds dertig jaar oud. Ook heeft hij zelf verklaard in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod dat hij voorziet in zijn eigen inkomen door te werken. [7] Verder heeft eiser verklaard dat hij in Portugal en Italië heeft verbleven [8] en dat hij overwoog om naar Colombia terug te keren. [9] De enkele omstandigheid dat eiser, zonder verblijfsrecht in Nederland, op hetzelfde adres woont als zijn moeder in gezinsverband, maakt niet dat dus sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De besluitvorming bevat ook in dit verband geen gebrek.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000.
3.Eiser verwijst naar paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 3.
5.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 6.
6.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 6.
7.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 4.
8.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 2.
9.Proces-verbaal van gehoor van 5 februari 2024, pagina 4.