ECLI:NL:RBDHA:2024:10448
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake visumaanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.N. Noordzee, had beroep ingesteld tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, omdat deze niet tijdig had beslist op het bezwaar van de eiser tegen de weigering van een visum tot kort verblijf. Op 2 mei 2024 heeft de verweerder alsnog een besluit genomen, waarna de eiser het beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken na een besluit van het bestuursorgaan.
De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.