Beoordeling door de rechtbank
Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat hij tijdig is overgebracht vanuit de politiecel naar het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). Eiser stelt dat er als bewijs daarvan een document had moeten worden toegevoegd aan het dossier, en dat de staatssecretaris niet kan volstaan met het noemen van een tijdstip op de zitting of in de aanbiedingsbrief.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat uit het systeem van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) blijkt dat eiser op 29 mei om 9.58 uur is geplaatst in het DCR. Dat is een notitie in het systeem, en dus geen document dat aan het dossier kan worden toegevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die notitie te twijfelen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser tijdig is overgebracht, en niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven, aangezien de maatregel van bewaring op 28 mei om 16.15 uur is opgelegd. De staatssecretaris hoefde de tijdige overbrenging niet nog op een andere manier met een document te onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
De informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb
4. Eiser voert aan dat bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting
is gegeven als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser stelt dat er dus sprake is van een gebrek, en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de informatieplicht dateert van 15 november 20231 en de staatssecretaris niet kan toelichten waarom hier nog altijd niet aan wordt voldaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van het bestreden besluit ook een informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Arabisch heeft verstrekt. Dat blijkt uit de maatregel van bewaring. Uit openbare bron2 is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft eiser aangegeven dat hij geen consulaire bijstand wilde ontvangen. Door de omstandigheid dat hij hieromtrent niet schriftelijk in een taal die hij verstaat in kennis is gesteld, is hij dus niet in zijn belang geschaad. Zijn belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat hij niet schriftelijk in een taal die hij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft de staatssecretaris eiser namelijk mondeling, in het bijzijn van een tolk, over deze gronden geïnformeerd. Eiser kon dus weten om welke redenen hij in bewaring werd gesteld. In de omstandigheid dat de Afdeling zich op 15 november 2023 heeft uitgesproken over de informatieplicht en de staatssecretaris daar nog altijd niet aan voldoet, ziet de rechtbank geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
2 www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware grond onder 3f prijsgegeven.
8.
De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser betoogt dat deze grond niet aan hem mocht worden tegengeworpen, omdat de staatssecretaris hem op grond van de Dublinverordening heeft binnengehaald. Dit betoog slaagt niet. Eiser is immers ook eerder zonder reisdocument naar Nederland gereisd. Deze illegale inreis mocht hem worden tegengeworpen. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit gekregen. Hij heeft vervolgens geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de Nederlandse autoriteiten en is in Zwitserland aangetroffen. Eiser heeft zich dus enige tijd aan het toezicht onttrokken. Anders dan eiser stelt, mocht zijn gedrag in het verleden aan hem worden tegengeworpen.
9.
De zware gronden onder 3a en 3b waren al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgde ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.