ECLI:NL:RBDHA:2024:10420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 28 mei 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.E. Groenenberg, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die hij als onrechtmatig beschouwde. De staatssecretaris heeft de maatregel op 7 juni 2024 opgeheven, maar eiser heeft zijn verzoek om schadevergoeding ingediend. Tijdens de zitting op 24 juni 2024 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de staatssecretaris gehoord, waarbij eiser stelde dat hij niet tijdig was overgebracht naar het Detentiecentrum Rotterdam en dat er geen schriftelijke toelichting was gegeven bij de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat eiser tijdig was overgebracht en dat de informatieplicht niet volledig was nageleefd, maar dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24805
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 28 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 7 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De overbrenging
2. Eiser voert aan dat uit het dossier niet blijkt dat hij tijdig is overgebracht vanuit de politiecel naar het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). Eiser stelt dat er als bewijs daarvan een document had moeten worden toegevoegd aan het dossier, en dat de staatssecretaris niet kan volstaan met het noemen van een tijdstip op de zitting of in de aanbiedingsbrief.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat uit het systeem van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) blijkt dat eiser op 29 mei om 9.58 uur is geplaatst in het DCR. Dat is een notitie in het systeem, en dus geen document dat aan het dossier kan worden toegevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die notitie te twijfelen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser tijdig is overgebracht, en niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven, aangezien de maatregel van bewaring op 28 mei om 16.15 uur is opgelegd. De staatssecretaris hoefde de tijdige overbrenging niet nog op een andere manier met een document te onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.

De informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb

4. Eiser voert aan dat bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting
is gegeven als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser stelt dat er dus sprake is van een gebrek, en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de informatieplicht dateert van 15 november 20231 en de staatssecretaris niet kan toelichten waarom hier nog altijd niet aan wordt voldaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van het bestreden besluit ook een informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Arabisch heeft verstrekt. Dat blijkt uit de maatregel van bewaring. Uit openbare bron2 is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft eiser aangegeven dat hij geen consulaire bijstand wilde ontvangen. Door de omstandigheid dat hij hieromtrent niet schriftelijk in een taal die hij verstaat in kennis is gesteld, is hij dus niet in zijn belang geschaad. Zijn belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat hij niet schriftelijk in een taal die hij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft de staatssecretaris eiser namelijk mondeling, in het bijzijn van een tolk, over deze gronden geïnformeerd. Eiser kon dus weten om welke redenen hij in bewaring werd gesteld. In de omstandigheid dat de Afdeling zich op 15 november 2023 heeft uitgesproken over de informatieplicht en de staatssecretaris daar nog altijd niet aan voldoet, ziet de rechtbank geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
2 www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware grond onder 3f prijsgegeven.
8.
De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser betoogt dat deze grond niet aan hem mocht worden tegengeworpen, omdat de staatssecretaris hem op grond van de Dublinverordening heeft binnengehaald. Dit betoog slaagt niet. Eiser is immers ook eerder zonder reisdocument naar Nederland gereisd. Deze illegale inreis mocht hem worden tegengeworpen. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft op 21 februari 2024 een terugkeerbesluit gekregen. Hij heeft vervolgens geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de Nederlandse autoriteiten en is in Zwitserland aangetroffen. Eiser heeft zich dus enige tijd aan het toezicht onttrokken. Anders dan eiser stelt, mocht zijn gedrag in het verleden aan hem worden tegengeworpen.
9.
De zware gronden onder 3a en 3b waren al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgde ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.

Het lichter middel

10.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser is weliswaar tijdens zijn eerdere asielprocedure vertrokken, maar dat was omdat hij niet goed wist hoe dat liep. Eiser wilde de asielaanvraag nu wel graag
behandeld hebben en de uitkomst afwachten. De staatssecretaris kon hem dus gewoon in een AZC plaatsen.
11.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de eerder besproken gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Ook is de eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet verscheen voor het gehoor en zich ook niet meldde bij zijn advocaat. Eiser was toen niet bereikbaar/zichtbaar voor de Nederlandse autoriteiten. Een lichter middel bood dus onvoldoende garantie dat eiser zich gedurende deze asielprocedure wel beschikbaar zou houden. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.