ECLI:NL:RBDHA:2024:1042
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing inreisverbod en SIS-signalering van een Marokkaanse vreemdeling
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 januari 2024, is het verzoek van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, om opheffing van zijn inreisverbod afgewezen. Eiser had eerder een inreisverbod opgelegd gekregen op basis van de Vreemdelingenwet 2000, en had verzocht om dit verbod op te heffen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de opheffingsvoorwaarden en geen bijzondere feiten of omstandigheden had aangevoerd die zijn verzoek konden onderbouwen. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn persoonlijke belangen bij opheffing van het inreisverbod zwaarder wogen dan de belangen van de Staat bij handhaving van het verbod. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiser lag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat handhaving van het inreisverbod onevenredig was. Daarnaast werd het verzoek om opheffing van de SIS-signalering niet als zelfstandig verzoek behandeld, omdat eiser dit niet duidelijk had geformuleerd in zijn verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor opheffing van het inreisverbod en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.