ECLI:NL:RBDHA:2024:1041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres op 22 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 24 november 2023 de aanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres heeft echter niet gereageerd op dit besluit, waardoor de rechtbank aanneemt dat het beroep wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiseres, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder moet worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden vastgesteld op € 437,50, en verweerder moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.